De sjamaan in ons


Paul Uccusic wil in zijn boek `De sjamaan in ons: een handboek' de lezer een inzicht verschaffen in het sjamanisme en deze helpen in zijn poging gebruik te maken van sjamanistische methoden. De sjamanistische methoden kunnen in mensen ervaringen van andere werkelijkheden oproepen en hem of haar een meer spirituele levensinstelling bezorgen.
De inzet van dit boek is hoog. Uccusic laat er geen twijfel over bestaan dat volgens hem de westerse mens ten diepste gebukt gaat onder een levenshouding die afwisselend materialistisch, positivistisch, rationalistisch, dogmatisch of paternalistisch genoemd wordt.
Na zijn opmerking dat het christendom als geen andere religie er in geslaagd is om de sjamanistische invloeden uit Europa te weren, meldt hij: 'Wij lijden nog steeds aan de gevolgen daarvan en zullen er nog langdurig aan moeten lijden.' Met name de ...'psychische gevolgen zijn erg...'. Maar niet alleen het christendom voorkomt ten onrechte de doorbraak van het sjamanisme, een barrière is ook het onbegrip en vooroordeel van de wetenschap(pers), deze `zogenaamde elite van onze maatschappij [...] is niet in staat [...] de spirituele achtergrond van het sjamanisme te beoordelen, ze hebben zelfs niet het minste begrip voor de functie ervan als hulp om te overleven in een vijandige wereld.' [citaten op pagina's 22-23] Kortom: de belangen zijn groot, het nut van het sjamanisme voor onze westerse wereld is moeilijk te overschatten en een zware strijd tegen de onderdrukkers van de spirituele mens, christendom en wetenschap, ligt in het verschiet. De verspreiding van informatie over het sjamanisme, theoretisch zowel als praktisch is een van de doelstellingen van dit boek.
De strijd tegen de onderdrukking van het sjamanisme de andere. Het zijn de mengsels waarmee elk afzonderlijk hoofdstuk gebrouwen is. We beschouwen ze hier wel afzonderlijk.

Over het sjamanisme
Paul Uccusic is een dagbladjournalist die als gevolg van een ontmoeting met de Amerikaanse cultureel-antropoloog en sjamaan Michael Harner ook sjamaan geworden is. Dat was in 1982. Als journalist nam hij deel aan een door Harner geleide workshop en daar maakte hij zijn eerste sjamanistische reis. Op de wijze van een journalist, ook een sjamaan is een gewoontedier, worden persoonlijke ervaringen en de ervaringen van anderen beschreven en geduid binnen een sjamanistisch interpretatiekader.
Zeer verhelderend en integer is het feit dat hij dit interpretatiekader expliciet maakt en ook nog eens helder beschrijft. Hij geeft aan dat pas recentelijk, pakweg 25 jaar geleden, een aantal begrippen scherp zijn ontstaan waarmee, althans voor de westerse mens, het sjamanisme beter begrepen kan worden. Castaneda en Harner, hoe kan het ook anders, worden hier als de belangrijkste voortrekkers voor het voetlicht gehaald.
Een goed hoofdstuk is ook zeker het derde hoofdstuk waar Uccusic de methoden van het sjamanisme bespreekt. Menig boek dat alleen maar de praktijk van het sjamanisme behandelt is minder informatief dan wat in deze 25 bladzijden te berde wordt gebracht.

Als er op sjamanistisch gedeelte van het boek kritiek valt uit te oefenen dan is het dat er wel erg veel bladzijden gewijd zijn aan de beschrijving van ervaringen opgedaan in een niet-alledaagse werkelijkheid. De overdaad schaadt de concentratie omdat er zo veel gemeenschappelijks in zit. Misschien komt het door zijn verleden als journalist dat hij zo hecht aan gebeurtenissen en minder aandacht heeft voor een meer abstracte benadering. Maar misschien komt het ook door zijn verleden als journalist dat hij het allemaal zo duidelijk weet op te schrijven.

De strijd tegen de onderdrukking
Over de tweede kant van het boek, de strijd tegen de onderdrukking, moeten aanmerkelijk minder lovende woorden gesproken worden.
De strijd tegen christendom en wetenschap als onderdrukkende machten wordt te vaak op een pathetische en banale wijze gevoerd. Uccusic voert maar zelden een inhoudelijk debat. Liever verschuift hij de aandacht naar de al dan niet vermeende foute houding van christenen en wetenschappers tegenover mystiek en sjamanisme. En daar waar wel iets inhoudelijks gezegd wordt, vervalt hij met grote regelmaat in uiterste suggestieve of onjuiste weergaven van de inhoud. De vraag rijst of de hoge inzet van dit boek wel meer is dan een schijngevecht.

Onwaar of onjuist zijn bijvoorbeeld zijn beweringen dat in de natuurkunde kracht gelijk is aan massa maal snelheid [pag. 75], dat het behaviourisme de boventoon voert in de moderne psychologie [meerdere plaatsen]. In weerwil van de argumentatie op pagina 59 is het wel degelijk een veelvuldig uitgesproken gedachte dat het sjamanisme hetzelfde is als mystiek. Eveneens is het in zijn algemeenheid onjuist te stellen dat in tegenstelling tot de positivistische psychologie (die overigens nooit bestaan heeft) de dieptepyschologie het voorhanden zijn van boventijdelijke psychische structuren erkent [pagina 241]. Tevens is het bepaald onnozel om het probleem voor christelijke theologen dat de geboorte van Christus EN een eenmalig gebeuren is EN op een bepaalde wijze altijd voorhanden is geweest te kleineren door te zeggen dat men maar moet leren dat tijd een relatief begrip is [pagina 240].

Het absolute dieptepunt qua suggestieve argumentatie is te vinden bij de bespreking van de kritiek van Arthur Koestler op Jung's synchroniciteits theorie. Koestler meent te moeten constateren dat Jung de sycnhroniciteit in feite gewoon als een causaal principe gebruikt terwijl het juist als alternatief daarvoor bedoeld was. Dergelijke kritiek af te doen als zou Koestler' van Jung niets begrepen hebben [pagina 231] is weinig verheffend. Op typerende wijze generaliseert Uccusic dit dan weer als symptomatisch voor een westerse, foute, houding. Het zou tekenend zijn, zo meldt hij, voor de `moderne kijk op de wereld' dat het zich maar moeilijk voor iets nieuws kan openstellen. Uccusic's aandacht verschuift hier weer iets te gemakkelijk van de inhoud van een debat naar de al dan niet vermeende foute houding van de deelnemers aan dat debat. Mij doet het denken aan de manier waarop het westen en het oosten zich ten tijde van de koude oorlog gedroegen.

Het gaat me er niet om de werkwijze van Uccusic belachelijk te maken. Zijn houding is maar al te begrijpelijk. Vanuit christelijke en wetenschappelijke hoek is er veel vijandigs in de richting der mystici en sjamanen gegaan, variërend van fysieke mishandeling (heksenverbranding) tot geestelijke vernedering (het sjamanisme afdoen als een onnozele vorm van lichtgelovigheid). Te vaak zijn daarbij debatten `op de man' gespeeld en is de inhoud zelf naar de achtergrond verdwenen. Het punt is alleen dat je zelf ook niet moet doen wat je de ander verwijt. Juist de spirituele mens kan zich verheffen boven dergelijk onzinnig gekonkel, of anders er zich van distantiëren. Uccusic doet helaas precies wat hij anderen verwijt en, al even helaas, geeft hij daarbij herhaaldelijk blijk van een uiterst gebrekkig kennis van met de name de moderne wetenschap.

Waardering
Paul Uccusic heeft een informatief boek geschreven over het sjamanisme. Omdat hij zelf sjamaan is, levert hij kennis uit de eerste hand. Hij is ook in staat het sjamanisme zelf, als onderwerp, te beschouwen en geeft een weliswaar summier maar helder, overzicht van de woorden waarmee de ervaringen van de sjamaan beschreven kunnen worden. Daarnaast bespreekt hij op concrete wijze een aantal sjamanistische methoden. Aan het eind van het boek staan adressen waar men meer gedetailleerde vragen naar toe kan sturen.

Als kenner van het christendom en de wetenschap, zowel feitelijk als filosofisch, faalt Uccusic echter volledig. Het boek staat bol van onterechte verwijten en bevat teveel fouten. Er wordt een vijandsbeeld gecreëerd dat al te gemakkelijk terzijde geschoven kan worden. Kortom: Uccusic doet niets om een debat op gang te brengen tussen mensen van allerlei pluimage waardoor mystieke ervaringen weer een integraal deel kunnen worden van het westers bewustzijn. Dat mag begrijpelijk zijn, kwalijk is het in elk geval ook.

HENK ELLERMANN


©St. NoPapers

Terug naar overzicht