Rik van Boeckel



Retour Samos

De tijd is vreemd, ongrijpbaar, als een slang die langzaam voortsluipt over het eiland. Alsof het zand steeds weer aanslibt en 't eiland dat je als mens bent steeds groter wordt naarmate je ouder wordt.
Hier op Tsamadou Beach, een paar kilometer verwijderd van het voormalige pittoreske vissersplaatsje Kokkari liggen de herinneringen opgestapeld als kiezels langs de branding van de zee. Wat is 21 jaar vergeleken met de eeuwigheid ?
In 1973 was ik voor het eerst op Samos en schreef er mijn eerste gedicht, geinspireerd op de poëzie van de Indiase dichter Rabindranath Tagore:

Op het groenste eiland van Griekenland vlakbij de kust van Turkije was het in die tijd nog idyllisch rustig. De tijdelijke parasols, de naast elkaar liggende toeristenlijven waren er toen nog niet. We werden slechts gestoord door schorpioenen en enorme ziekmakende kwallen, de 'Portuguese men of war'. Een andere storende factor waren wijzelf.

Na een paar gemoedelijke dagen werd iedereen kwaad op iedereen omdat iedereen iets anders wilde. De een wilde weg, de ander wilde blijven en de vakantiegeliefden kregen ruzie omdat ze elkaar niet begrepen.
We waren met een klein groepje: mijn zus, 'n vriendin en wat Amerikaanse freaks met paardestaarten die ze hadden laten groeien sinds Woodstock '69. Met wie we onenigheid kregen over de plek van onze tenten. Idealisten en hippies, maar net als ieder mens behept met territoriumdrift.
Ik kijk naar de tamarinde op de foto die ongereptheid suggereert. Waren we niet gewoon pioniers van het Neckermantoerisme? Die een fantastische plek ontdekten op het moment dat onze ontdekkingsreis door het leven zo ongeveer begon.

In het begin van de jaren zeventig in de nadagen van de hippietijd.
Voorbij de tamarinde staat één tent, in 1973 waren het er wel vijf.
Nu is er nauwelijks ruimte meer voor tenten en is een pension toch een aantrekkelijk alternatief. We zijn ouder geworden en een lekker bed is niet te versmaden.
Voor de tamarinde staan tientallen parasols en ligstoelen die bijna allemaal bezet zijn. De tijd heeft ze hier neergezet.
De toeristenstroom naar Griekenland is sinds 1973 goed op gang gekomen.
In de jaren zeventig reisde ik bijna elk jaar naar Griekenland. In 1985 was ik er voor het laatst. Op Tsamadou Beach.
Toen was het toeristisch beest al iets verder opgerukt, spraken buren al wat minder met elkaar, was de sfeer van strandslapers onder elkaar al bijna verdwenen.
Melancholiek starend naar de kade van Samos Stad was ik in 1985 met de boot naar Piraeus vertrokken. Ik wilde eigenlijk niet weg maar het vliegtuig wachtte in Athene.
Voor het laatst voer ik langs al die eilanden met mythologische namen: Ikaria, Naxos, Syros, Serifos, Antiparos. Eilanden die onvergetelijke dagen en nachten afwisselden met
momenten van lome eenzaamheid en onuitstaanbare hitte.
Maar al die nostalgie zou je bijna doen vergeten dat je hier 'nu' bent en niet 'toen'. 'Toen' is een stomme film die niet meer praat, er het liefst het zwijgen toe doet.
In 1973 was niemand bezig met Macedonië, maar met het 'ja' of 'nee' tegen de kolonels van Papadopoulos. Toch is Samos nog steeds Samos, even groen, even heet, even mooi.

En wie ben ik om te zeggen dat niemand anders van deze fantastische plek mag genieten. Van de mooie keistranden, van ideaal gelegen dorpjes als Kokkari.
De geest van Marbella, St.Tropez en Mykonos is neergedaald over de kades en over de tientallen op elkaar gepropte terrassen. De bootjes lagen er 'toen' ook, terrassen waren er nauwelijks. En degenen die er waren zijn bekwaam en met grandeur opgelapt met behulp van het grote geld.
In mijn ongenoegen noem ik Kokkari een door de commercie verpest oud nest.
Ik denk nog één keer terug aan de tijd dat wij er rondliepen als een van de eerste toeristen.
Soms herken ik een plek waar ik heb gezeten. Lezend in 'De gebroeders Karamazow' van Dostojevski. Ik tracht de terrassen weg te denken, maar het lukt me niet. Het verleden is niet meer. De herinneringen zijn vervaagd. 21 jaar terug, het lijkt wel 'n ander leven. En
het was zeker een andere tijd.

De eigenaar van de strandbar van Tsamadou had 's avonds zijn nette pak aangetrokken en liep als een machtige horecabaas heen en weer tussen de vakantievierders.
Hij had ons een lift gegeven van Tsamadou naar Kokkari. Achter in zijn gammele kar zaten we samen met twee Duitse meisjes van rond de 20 die net als wij verlegen over de weg staarden.
Ik keek naar de zonnebloemen en luisterde naar het fluisteren van de zee: 'hou je taai' hoorde ik 'er zijn nog mooiere zonnebloemen in dit veld, die heb je nog niet gezien, het zijn er minstens tien'.
Ik keek verder naar het naderende Kokkari dat er aan de buitenkant net zo uitzag als 21 jaar geleden. Van binnen was het paradijs van rust echter veranderd in een doolhof van ijsberende flaneurs. In dat kleine labyrinth maakte de metaxa (Griekse brandewijn) mijn zinnen vrolijk en ging de carrousel van verlangen steeds sneller draaien.
Ik keek ernaar met de blik van de voyeur die er middenin zit maar er eigenlijk niet aan deel wil nemen.
'Gaan die lelijkerds naast ons zitten' zei Fred, mijn metgezel en al vijftien jaar een goede vriend. Met aangeschoten stem voegde hij eraan toe dat het toch geen Nederlanders waren. Dat waren ze uiteindelijk wel maar ze waren te verstrikt in hun eigen conversatie om zijn woorden te kunnen horen.
Het meisje met het parelkettinkje voor ons greep teder de arm van haar jeugdige vriend, die voorzien was van een hip paardestaartje.
Lagen zij in 1973 niet in de wieg ?
Even later kocht zij een ijsje voor hem. Hij wachtte braaf naast de twee in het zwart geklede meisjes die van onder hun donkere kalotjes vrolijk babbelden met een jonge Griek. Toen het parelkettinkje het ijsje overhandigde stonden de modepopjes er nog steeds. Waarschijnlijk drie minuten later nog maar toen was mijn blik al afgedwaald naar een andere paardestaart met glad gebruind gezicht die even daarvoor niet in staat bleek een gesprek met de popjes aan te knopen.
Oh, maskers van verlegenheid! Oh, opgemaakte arrogantie!
Zorba de Griek dwarrelde erlangs alsof hij in de verkeerde film terecht was gekomen.
Ik dacht terug aan Zweedse Ingeborg met wie ik geheel ongekleed in 1978 naar de overkant van de baai van Kokkari was gezwommen. En aan Zweedse Hilde met wie ik in datzelfde jaar was overgestoken naar het Turkse Kusadasi, waar het landschap weinig verschilt van dat op Samos. Waar het Midden-Oosten begint met café's met alleen maar mannen achter kleine bakjes koffie, met een kameel langs de weg, met minaretten die ooit ook op Samos hebben gestaan.
Verder Turkije in werd het landschap ruiger, mysterieuzer en vijandiger. De zachtheid van het oude en moderne Griekenland botste met dat van het harde onherbergzame Turkije.
Ik zag Turkse gastarbeiders voorbijrijden in auto's met Duitse of Nederlandse nummerborden. Bij Turkije dacht ik aan vuur, bij Griekenland aan water.
In Istanbul wilde een Somaliër Hilde van me afpakken. Een Irakees wilde haar als vierde vrouw. Ze was evenmin van mij, doch gewoon van haarzelf.

Dronken liep ik langs de Aya Sofia en hoorde in de jeugdherberg voor het eerst de Dire Straits met 'Sultans of swing'.
Een vriendelijke dikke Turk wilde met mij naar een badhuis zoals laatst een Turk in het Oosterpark me vroeg of hij bij me kon komen wonen. Zo ongegeneerd dat je je afvraagt hoe ze het durven te vragen. Geen maskers van verlegenheid, geen arrogantie of toch wel. Maar dan schaamteloos.
In de Pudding Shop tegenover de Aya Sofia wemelde het van hippe reizigers, van Turken uiteraard, van Afrikanen en van Arabieren. De weg naar Teheran en Kabul lag toen nog open. Khomeini zat nog in Frankrijk en Afghanistan was nog niet bezaaid met mijnen. Ik had er wel heen gewild maar gebrek aan geld weerhield me ervan.
Ik was 'n maand afgestudeerd socioloog en voelde me drs. Hippie. Ik had echter niet Marcuses 'De eendimensionale mens' in mijn rugzak maar Erica Jongs 'Het ritsloze nummer'.
Met Hilde ging ik naar Thessaloniki waar net een aardbeving was geweest. De bewoners van de stad bivakkeerden in tenten langs de spoorlijn.
Terwijl ik door de trein wandelde om de slaap uit mijn ogen te krijgen, struikelde ik over echte hippies, net teruggekeerd uit India. Ze keken me boos aan.
Mijn spijkerjasje zag er iets te nieuw uit.
Toch was ik al twee maanden onderweg en had ik voornamelijk op het strand geslapen. Op de stranden van Skopelos, Skyros, Serifos, Mykonos, Syros en Samos.
Op Skopelos was ik bongo blijven spelen terwijl de een na de ander aan het vrijen was geslagen. Toen het kampvuur uit was, bleef ik alleen achter. Op Syros hadden ze me vol gegoten met ouzo terwijl ik aan het spelen was. Ik had nog geprobeerd een Duitse te zoenen. Toen was ik out gegaan om mezelf de volgende ochtend terug te vinden in
het witte huisje van Australische Olga.
Olga zou ik, nu na zestien jaar, wel weer eens willen ontmoeten. Hilde en Ingeborg zijn vast allang getrouwd. Ik denk niet eens meer dat ik ze zou herkennen.
Bij Olga denk ik terug aan de LSD-trip die ik in 1979 op Syros met haar en anderen nam. In de grotten van Galisas had ik een van de mooiste vakanties in Griekenland gehad.

'It's not easy to be a hippie' was een uitspraak van Amsterdamse Joost. Vijf jaar later kwam ik hem tegen als theatertechnicus van de Melkweg toen ik daar speelde met een theatergroep. Ik had eerst niet door dat hij degene was met wie ik zoveel lol had gemaakt, met wie ik in psychedelische toestand dubbel had gelegen om de maat van mijn schoenen: 45.
Langzaam ging de film der herinnering weer draaien. Toen in 1984 leek 1979 al weer zo lang geleden, zoals nu in 1994 het Samos van 1973, 1978 en 1985 nog soepeler in de tijd is verdwenen.
Zou ik Joost nog steeds herkennen ? Heeft hij nog steeds een snor? Wellicht is hij nu technicus bij de Amsterdamse Stadsschouwburg of bij de Kleine Komedie.

De eigenaar van de strandbar van Tsamadou meen ik ook eerder te hebben gezien, al weet ik het niet zeker meer. Ik heb hem niet gevraagd of hij mij soms herkende. Ik heb het maar gelaten.
Goodbye Kokkari, riep ik toen de taxi 's avonds laat het stadje uitreed. Ik zwaaide naar het verleden. Een verleden dat steeds verder weg raakt.
We reden van de chaos van de moderne tijd naar de rust van het oude Griekenland. We troffen het aan in Agios Konstantinos, liggend aan de weg Samos-Kokkari-Karlovassi. Een nog ongerept dorpje met een klein strand waar echter al flink gebouwd wordt voor nieuwe hordes toeristen.

Wereldreizigers zou je hen niet kunnen noemen. Die term bewaar ik liever voor de Australiërs en Nieuw-Zeelanders die ik vroeger in Griekenland tegenkwam. Twee jaar onderweg met geld van pa in de buidel, werkend in Engeland of Nederland ( in de conservenfabriek).
Of voor de Amerikaanse hippies cq freaks uit 1973/ 1974. Nu zittend op hun advocatenkantoor of op hun ranch in de Californische wildernis.
'Fade away into eternity' zoals een van hen bij het afscheid zei.
Herinneringen ophalend aan Woodstock '69 tijdens Woodstock '94- of willen ze wellicht niets meer weten van die tijd en stoppen ze hun jeugdzondes in het verdomhoekje ?
De wereldreiziger gesettled. Met veel geld op zak vliegend naar de Seychellen, Kenya, Thailand of Japan. Maar niet meer naar Griekenland waar tegenwoordig ook de gewone Hollander of Duitser komt. Mien Dobbelsteen van de winkel op de hoek.
De jongeren van nu zijn heel anders dan de jongeren van toen. De generatie Nix versus de generatie Alles, de baby-boomers uit gegoede gezinnen. Niet behept met het naieve idealisme van de jaren zestig, het punky nihilisme van de jaren zeventig, het doemdenken van begin jaren tachtig of de zielloze zakelijkheid van de jaren tachtig-yuppies. Maar waarmee dan wel?

De nieuwste vondst is de generatie M, de media-generatie, de jongeren die hun eigen computer, hun eigen digitale geluidsstudio hebben, hun eigen house-muziek kunnen maken. Maar gaan zij de straat op voor Ruanda, voor Bosnië, voor Haiti ?
Ik ben ze in Griekenland nog niet tegengekomen, wellicht gaan ze naar andere eilanden, naar Ios bv, het sex-eiland, in 1973 nog een hippie-eiland.
Op Samos zou je Rob de Nijs kunnen tegenkomen. Agios Konstantinos is populair bij Nederlandse artiesten, hoor ik van Peter, zanger van de Jazzpolitie, een steeds bekender wordende Nederlandstalige band uit Groningen die al enkele hits op haar naam heeft staan. O.a. 'Liefdesliedjes'.
We hebben hem en zijn vriendin Annet ontmoet bij de taxi-standplaats voor het minimale vliegveld van Samos, vlakbij Pythagorion waar het standbeeld van Pythagoras staat.
Dezelfde man die tegenover mij zit in het knusse restaurantje aan de stille kade van Agios Konstantinos, stond op Bevrijdingspop voor 50.000 man te spelen. Hij vraagt aan hen 'alles goed'. Het massale antwoord is 'ja' en daar gaat ie dan.
Ik heb hem nooit gezien, maar ik moet denken aan het Goede Doel, de Dijk, de Raggende Manne, Tröckener Kecks, The Scene. 'Als je nou geen goede noot speelt, bel ik de jazzpolitie'.
Zo ontstond de naam van de groep in het repetitiehok. 'Je steunt op het geloof in de kwaliteit van wat je doet'. Dan gelooft het publiek je namelijk ook en als ze het niet leuk vinden, dan gaan ze maar een deur verder.
En drinken daar hun biertje. Ik denk aan het bierglas dat ooit 'n keer rakelings langs mijn hoofd zeilde toen ik op het podium van een jongerencentrum een gedicht stond voor te dragen.
We nemen er nog eentje 's avonds na het eten. In het iets verderop gelegen hotel Koala liggen onze bedden te wachten op onze steeds bruiner wordende lijven.
Voordat ik ga slapen denk ik aan Surinaamse Charmaine. Voor haar speelde ik Donald Duck en clown op een Disney-party in Amsterdam-Noord ter gelegenheid van haar vijfde verjaardag.
Gedurende de nacht droom ik van 50.000 schreeuwende kinderen die 'ja' roepen als ik in
clownstaal vraag 'sjabbedirabbedijoep' ( alles goed).

Swingend lig ik onder de walkman op het zwarte zand van het strand van Agios Konstantinos, ook wel Platanakia geheten. Ik swing terwijl het ruisen en klotsen van de Egeische Zee eveneens mijn oren binnendrijft.
Griekse families komen en gaan. Na 'n uurtje verdwijnen ze weer van dit strandje.Tussen mij en het witte bootje ligt zo'n familie. De dochter glimlacht af en toe naar mij. Waarom dat weet ik niet want ik ben veel te oud voor haar.
Wellicht ziet ze dat ik swing met mijn ogen, dans met mijn hart op de grootste hits van de Zimbabwaanse zanger Thomas Mapfumo.
Als ik naar de buigende bamboes kijk zou ik kunnen denken dat ik ergens in Afrika ben, aan het strand van de Casamance bv of van het eiland Goree voor de kust van Dakar. 'Viva Africa, viva Zimbabwe' zingt Mapfumo.
Een politie-agent met sirene scheert langs. Vanaf de kaft van 'Een nacht in Tunesië' kijkt de jonge Cees Nooteboom me wat melancholiek aan. 'Nefta, de laatste oase' is het
hoofdstuk dat me interesseert. Daar begon voor mij 1994.
Nooteboom voert me mee naar het Nefta van 1963. Hij beschrijft precies wat ik zag. Net als hij hoorde ik de trommels en de middeleeuwen waren er dit jaar nog steeds.
Tien nachten in Tunesië, die werkelijkheid lijkt ver weg. In café Adam & Eva aan het naaktstrand van Zandvoort dacht ik er voor het eerst weer aan toen ik het boek van Nooteboom opensloeg.
De broeierige hitte van ozon-zomers Nederland had me de Noordzee in gedreven, eerst met 'Brazilië Brazilië' van Joao Ubaldo Ribeiro, toen met de reisverhalen van Nooteboom. 'Brazilië Brazilië' was bedorven door een leeggelopen fles water op Schiermonnikoog. Nederland had met 3-2 van Brazilië verloren en mijn relatie met Braziliaanse Patricia was de avond voor die nederlaag op de klippen gelopen. Voor mij is God geen Braziliaan, had ik gedacht, dus keerde ik met Nooteboom terug naar Tunesië en ben ik nu met Fred
op Samos.
'Al lijkt liefde niet op voetbal, euforie en ontgoocheling liggen bij beiden dichtbij elkaar' schreef ik op Schiermonnikoog. Koeman was reeds thuis. Gullit lachte in zijn vuistje en ik liep door een kwelder, omringd door krijsende meeuwen.
Ik ging ergens zitten en las over het ontstaan van de Braziliaanse ziel, over de tijd dat dit land zich losrukte van de moederschoot. Ik las over de 17e eeuwse Hollander Sinike die al vrijend met de half-Indiaanse, half-Afrikaanse Vu de Braziliaanse ziel verder ontwikkelde. Een Portugees was er toen nog niet aan te pas gekomen, die kwam een generatie later pas. Maar toen was mijn boek al kletsnat van water en tranen en zag ik Romario huilend met de wereldbeker in zijn handen staan. De Braziliaanse god was even op Schiermonnikoog.
Reisgenoot en bioloog Kees tuurde door een telescoop naar vogels zoals Fred en ik nu naar de zee en het schimmige Turkije. Zoals Nooteboom naar mij, vanaf de achterkant van het boek. Ouder en grimmiger.
In Zandvoort schreef ik ' denkend aan Brazilië-Schiermonnikoog worden mijn tranen droog. Brazilië Brazilië, Afrika o Afrika, zelfs de straten van Havana kwamen voorbij, Miramar de droom die al weer verleden is, een bliksemflits die mijn hart schampte. Alsof zij al die plekken bij mij heeft aangeraakt: haar geboorteplaats Natal, mijn conga's van het merk Natal, Caetano Veloso's lied Terra, de droom van de Braziliaan 'sonho meu'.
Die zoete droom die ik volgde tot zij uiteenspatte en ik terugkeerde tot de werkelijkheid, wandelend door de zomerse nachten van Amsterdam of door het broeierig Vondelpark (Kralingen '94) tijdens het concert van Candy Dulfer.
Kometen dansten op dat moment de atmosfeer van Jupiter binnen. Hoe nietig voelde ik mij toen, een lilliputter in het oneindige heelal.
Kijk omlaag naar het geluk, kijk omhoog naar de bodem, de grond voor een andere toekomst, de sterren voor een komend verleden.'
De laatste week voor het vertrek naar Samos las ik over Romario die nog vakantie hield in Rio. In het vliegtuig Amsterdam-Samos zei Cruyff in de Volkskrant dat hij Romario wel kon missen en reisde ik met schrijver Cees Nooteboom naar Athene-in 1963 als elfjarige.
Tijdens die vlucht schreef ik in een notitieboekje: 'Rouwen is loslaten ten einde nieuwe vreugde te vinden'.
Op het strand van Agios Konstantinos keer ik terug tot mezelf. Zou dit ook Brazilië kunnen zijn, vraag ik mij af.
Ik reis nu niet via de muziek, maar via de liefde. Niet zo melancholiek Nooteboom, anders zet ik Mapfumo weer op. Want de cassette is inmiddels gestopt.
Ik swing even niet meer. Ik heb geen Braziliaanse muziek meegenomen.
Ik herinner me de foto die Patricia me van Natal liet zien, van de stranden daar.
Ik zet Grupo Sierra Maestra op. Muziek uit Cuba, verwant aan de salsa. Authentieke son die Patricia moet hebben gehoord toen ze in Havana woonde.
Ik zie dat de Griekse familie naast me is verdwenen. Fred draait zich nog 'n keer om om meer zon te vangen op zijn rug. Ik ga de zee in en bezeer mijn voeten aan de stenen in het water.

Als ik even later weer op mijn handdoek lig, verruil ik Cuba voor Zimbabwe.
Mapfumo neemt me mee naar één van de kusten van Afrika:
'Afrikaanse tonen in mijn oren voeren me weg over zee, de veerboot neemt me mee zodat ik andere stemmen zal horen. Stemmen uit een ander hart gedragen door kruiers van weemoed. Zij ploegen het land terwijl hun meesters zingen in hun luxe huizen. 's Avonds dansen de slaven, hun heersers zijn als zwarte raven, ze bespelen de ziel van de drum.
Afrikaanse tonen in mijn oren laten mijn ziel lekker dansen over de akkers van de tijd, dragen haar naar een oude realiteit'.
Ik zie Mapfumo voor me op het podium van de Amsterdamse Melkweg, onverstaanbaar murmelend in zijn microfoon. De rijzige gestalte gleed soms op zijn knieën naar de boxen toe. Ik zag de pijn van de vrijheidsstrijd in zijn gezicht. Hij koos daarvoor en vertolkte die pijn in zijn liederen zoals Theodorakis dat in Griekenland deed.

Zittend op een terras in Karlovassi, 25 km van Agios Konstantinos, lees ik over de sultans, niet de 'sultans of swing' maar die van de Turkse Titanic, het zinkende Ottomaanse rijk. Ooit zaten ze hier op Samos.
Op de plek waar ik een biertje drink zwegen de janitsaren (priester-soldaten met een grote macht). De Grieken keken hen nauwelijks aan, bang als ze waren. Ondertussen is de tijd verder gegaan en het lijkt wel alsof de geschiedenis zich afspeelt in de krant of in boeken. Ik denk aan de gedachten van een Turkse kemalist ( aanhanger van Kemal Ataturk die na de val van het Ottomaanse rijk de macht naar zich toetrok). 'Je koos steeds op losse gronden en moest maar afwachten wat het werd. De dingen konden niet opnieuw worden beleefd. En zelfs als dat zou kunnen, zou de kennis die je nu hebt, niet meer helpen. Iedere keer opnieuw moet je bij jezelf te rade gaan. En iedere keer opnieuw is dat een haast onmogelijke opgave'.
Ik kan Turkije niet zien, toch is het daar als een donderende steen achter de horizon en ondertussen lees ik over de sultansdochter Selma in Kenizé Mourads 'In de naam van de dode prinses'. Een persoonlijke levensgeschiedenis van deze prinses tegen de achtergrond van historische gebeurtenissen. In Turkije, in Libanon waarheen ze met haar familie verbannen wordt.
Ik wordt meegenomen naar het voorspel voor de latere burgeroorlog. In India, waar zij woont met haar man, een Indiase maharadjah. Zij is getuige van wat zich afspeelt aan de
vooravond van de onafhankelijkheid, van de gevechten tussen moslims en hindoes en van de splitsing in India en Pakistan en laat zich inspireren door de ideëen van Mahatma Gandhi.
Haar verlangen naar vrijheid wordt steeds groter. Vanwege haar afkomst heeft ze altijd
een rol moeten spelen. Maar wie ze nou eigenlijk zelf is, dat weet ze nauwelijks.

Ze sterft aan het begin van de Tweede Wereldoorlog in Parijs, slechts 30 jaar oud en laat de wereld een dochter achter.
Al lezende zie ik de beelden voor me alsof ik naar 'n film kijk. Terwijl ik rondkijk in een tijd die ik nooit gekend heb.
Ik kan me de weelde aan het Ottomaanse hof enigszins voor de geest halen omdat ik in 1978 'n keer het Topkapi-paleis in Istanbul bezocht heb. Libanon en India liggen te ver weg, toch reis ik mee wat de verdienste van de schrijfster is. Wanneer een boek goed geschreven is, kan lezen een vorm van geestelijk reizen worden.
Zo reisde ik mee met Nooteboom naar Tunesië en vergeleek zijn ervaringen met de mijne, voelde dat die overeenkwamen. Al was hij daar 31 jaar geleden.
In Karlovassi was ik 21 jaar terug. Veel weet ik daar niet meer van behalve dan dat ik slecht geslapen heb op een kiezelstrand bij de haven en dat ik uiteindelijk in slaap ben gevallen door konstant naar 'n ster te kijken. Dat ontspant namelijk.

Nu zou ik een gedicht kunnen schrijven over de heer van Karlovassi zoals ik dat ooit deed over de heer van Praag.
Een man met een zonnebril, 'n verweerd gebruind gezicht en donker plakkend haar. Zonder snor. Hij kijkt vrolijk uit zijn ogen vooral als hij backgammon speelt. En hij heet Nikolaos.
Zijn vrouw Melina is te dik en schreeuwt te veel. Toch heeft hij een mooie dochter. Zo was zijn vrouw ook toen ze nog jong was. Anastasia heeft lang zwart haar, een slank figuur en felle donkerbruine ogen.
Ze lacht vaak, te vaak misschien. Haar vriend Nikos werkt bij de Bank of Greece. Zo'n jongen die zich 's avonds flink door haar laat verwennen, met eten en nog veel meer.
Vadertje Nikolaos is gek op metaxa en drijft samen met zijn vrouw een pensionnetje. Pension Anastasia, naar de grootmoeder van zijn dochter.
Daar komen veel toeristen, vooral Duitsers en Hollanders. Met verwachtingsvolle gezichten. Omdat ze komen voor de vakantie van hun
leven op het eiland dat er in de folders zo mooi uitziet. Samos was hen aangeraden door hun vrienden. Of ze hadden er al eens de vakantie van hun leven gehad. Die wilden ze gewoon weer opnieuw. Portugal, Turkije, Malta, Tunesië, het was leuk geweest maar haalde het niet bij Samos of andere Griekse eilanden.
Vadertje Nikolaos lacht hen vriendelijk toe. Moeder Melina maakt het ontbijt voor hen klaar: broodje jam, eitje, koffie, jus en soms een appeltje of peertje. Anastasia helpt niet meer mee. Ze woont en studeert in Athene waar bijna alle Grieken wonen. Een deel van hen houdt ook vakantie op Samos of op één van de andere eilanden. Want naar het buitenland gaan is voor hen te duur. 'But the sun becomes monotonous' zei een van hen 'n keer tegen mij.
Anastasia komt af en toe 's zomers naar Samos maar liever gaat ze met Nikos naar Mykonos, Ios of Korfu. Daar valt meer te beleven en Samos ademt voor haar te veel de sfeer van haar ouders. Vroeger kwam ze graag in Kokkari maar nu niet meer. Ze voelt zich er niet meer thuis.

Het gedicht over vadertje Nikolaos gaat als volgt:

'n Uur na het schrijven van dit gedicht liggen Fred en ik aan het strand bij de haven. We dachten dat de boot naar Ikaria om twee uur 's middags zou gaan. Dat hadden we in Agios Konstantinos op een informatiefolder over boottijden zien staan. Maar de boot vertrekt
pas om zeven uur vanavond.
Dus lees ik over prinses Selma in Libanon, over haar liefdesaffaire met een Druzenleider. Een verboden liefde. Want de standsverschillen zijn te groot.
Maar wellicht vindt ze via deze liefde iets terug van haarzelf. Want wat verboden is, is niet per definitie verkeerd.

's Avonds op de boot naar Ikaria neurie ik: 'Liefdesliedjes klinken in mijn oren, liefdesliedjes je zou ze moeten horen'. Het is een tekst van Peter van de Jazzpolitie. Hij is met Annet achtergebleven op Samos. Even denk ik terug aan de gezellige avonden met hen in Agios Konstantinos, soms met live Griekse muziek.
Ik herinner me de gesprekken; onderwerpen als tekstschrijven en het Nederlands muziekwereldje passeerden de revue net als het fenomeen optreden dat voor ons beiden zo vanzelfsprekend geworden is maar voor de meeste mensen iets waar ze liever naar kijken dan dat ze het zelf zouden doen.
Ik herinner me het verhaal over Mick Jagger die tijdens de opname van zijn solo-CD samen met zijn Nederlandse producer onverwacht een gewoon verjaardagspartijtje bezocht omdat hij er even uit wilde.
En natuurlijk kwamen onze relaties ter sprake. De liefde is een dankbaar onderwerp, om over te praten en om over te schrijven. En om over te denken als het er niet is.

'Zolang je bij me blijft hoef ik geen goud of wereldreis' zong Peter in mijn oren terwijl ik met mijn walkman op aan het strand van Agios Konstantinos lag. Ik denk nog steeds aan een wereldreis. Bijna was ik met Patricia naar Brazilië of Cuba gegaan. Naar Miramar bij Havana waar ze gewoond heeft in haar jeugd. De straten van Havana, hoe romantisch. Niet voor de Cubaanse bootvluchtelingen.
'In de verte zie ik bootjes, zij gaan naar Miami toe, 'working for the yankee dollar' en 'n villa in Malibu' is een zin uit het liedje 'De guacango' ( naar het gelijknamige Cubaanse congaritme)
'Héhéhé hallo hallo, zeg dans jij de guacango (spreek uit:wawanko), 't is het ritme van de tumba, verre familie van de rumba, hé hé hé, kom dans met mij, dans met mij en voel je vrij' neurie ik terwijl de boot wegvaart van de kust van Samos. In de verte zie ik de lichtjes van de Fourni eilanden en nog verder die van Ikaria.
Vanuit mijn ooghoeken zie ik Fred praten met een blonde vrouw, waarschijnlijk Duits. Met hem heb ik vaak over relaties gesproken. Over de leuke kanten ervan, over de mislukkingen, de verloren liefdes. 'Ik hou van alle vrouwen' zou Fred kunnen zingen. 'Ik hou er maar van één' is mijn refrein.
Waarschijnlijk ligt de waarheid ergens in het midden. Toch kijk ik met een schuin oog naar een donkere Griekse. Even later komt haar vriend naast haar zitten en kijk ik de andere kant op.
Als ik zie dat de blonde vrouw ruimte maakt voor haar langharige vriend, ga ik naast Fred zitten en hoor dat hij met haar - een Zwitserse - gesproken heeft over het eiland waar we naar toe gaan: Ikaria.
Over 'n uur zullen we in haar hoofdstad zijn: Agios Kirikos, een plaats waar ik vaak langs gevaren ben maar nog nooit aan wal gegaan ben.

RIK VAN BOECKEL


©St. NoPapers

Terug naar overzicht