Erik Koletzki



Wat blijft

1.
'Onder het groene laken is alles voorbij.'
Wie had dat tegen hem gezegd? Onder een groen laken, steriel betegelde wanden, door monddoeken gedempte stemmen en latex handen. Alles voorbij.
Hij had de signalen die de laatste tijd in een niet aflatende stroom op hem af waren gekomen niet kunnen ontraadselen. Gezichten, ogen, stemmen, letters en getallen. 'Word wakker, word wakker, nu is het tijd voor de sprong. Het leven is een illusie. Spring, anders blijf je achter. Stap over op lijn negen. We wachten op jou, maar wacht niet te lang.'
Onder het groene laken is alles voorbij.

Het besef dood te zijn was niet wat hem zo choqueerde. Maar dat er niets veranderd was, dat was een harde klap.
Zijn hele leven leek gericht op dat ene moment waarop hij had kunnen ontsnappen. En toen had hij zijn kans gemist.
Hij had nooit verwacht dat het moeilijk zou zijn; hij dacht dat er wel 'gidsen' waren, 'helpers', 'inzicht'. Maar er was niets dan duisternis in de ramen en blinde paniek, omdat achter een flinterdunne wand een vriend zat te wachten.
Hij had de spiegel gebroken, zichzelf versplinterd in honderden scherven. Hij had zijn lichaam geslagen om het de geest te laten geven. Het gaf geen krimp. Alles voorbij; het leven, de dood. En in het gehavende, lijf onder een groen laken zat nog steeds een onbekend iemand verscholen.
Dertig jaren waren voor niets; niets begrepen, niets geleerd. Hij had zich tevreden gekoesterd in de waan te leven en was machteloos op het moment dat het er op aan kwam.

2.
Op twee hoog in een huis aan het eind van een straat zit een man in het open raam. Op een rotan pauwenstoel, slechts gehuld in een slipje, de voeten op de lage vensterbank, troont hij als een hoer in het licht van de zon. Hij werpt schaamteloze blikken in de straat.
Mensen kijken op en slaan hun ogen snel weer neer. Ze voelen zich een straat lang bespied. Hij vult de omgeving met een vreemd soort erotiek en geniet van het veroorzaakt ongemak. Hij legt de schaamte bloot.

3.
Er stond een vrouw naast zijn bed. Het laken was weg. Had hij het zelf afgeschopt of had zij het weggenomen? Hij voelde zich ongemakkelijk, zo naakt als hij daar lag.
De vrouw had vriendelijke ogen en zij kwam hem vaag bekend voor. Maar iets in het gezicht maakte hem argwanend. Misschien het strakke kapsel of de gespannen trek bij de mond.
Ze boog zich over hem heen en wilde het gat in zijn oksel zien. Net als daar net de mannen met de monddoeken en de latex handen.
Haar taktiek was anders. Ze sprak woorden met geruststellende klanken, legde een hand op zijn voorhoofd, een koele hand. Ze probeerde met de andere hand zijn arm op zij te tillen. Maar hij hield hem strak tegen zijn lijf geklemd.
Terwijl de vrouw hem aan bleef kijken legde zij haar hand op zijn buik. 'Je kunt me vertrouwen' zei ze. Langzaam schoof de hand in de richting van zijn kruis. 'Waarom werk je niet mee?'
Hij voelde dat zijn geslacht begon te zwellen.
'Je maakt het jezelf onnodig moeilijk.'
Hij probeerde tevergeefs de erektie weg te denken, zijn gedachten te stoppen,
'Waarom ben je toch zo bang?'
Ze draaide haar hoofd en keek naar het stijve lid. Langzaam tilde hij zijn arm omhoog.
Hij voelde de koelte van de lucht rond het gat in zijn oksel; het gat om zijn hart te luchten. Hij balde zijn hand tot een vuist en toen de vrouw hem aan keek sloeg hij, en raakte haar vol op de kaak. Verbouwereerd zakte zij in de stoel naast het bed.
Hij rolde zich naar de andere kant op zijn zij, op zijn buik en over de rand. Hij liet zijn lichaam met het volle gewicht op de tegels klappen. Het moest maar eens afgelopen zijn.

4.
De straat voor zijn raam is stil. De namiddaghitte dempt de aktiviteiten; een enkele auto, wat trage touristen, een moeder met twee kinderen aan de boodschappen.
Victor neemt waar vanuit zijn stoel.
Als hij ziet dat mensen naar hem kijken kijkt hij met nadruk terug. Als de mensen hun ogen dan neerslaan blijft hij ze volgen tot ze uit het zicht zijn verdwenen.
Je ziet dat die mensen zich dan anders gedragen. Ze lopen wat ongemakkelijk, kijken in etalages zonder te kijken, kijken af en toe om (of op) om te zien of hij nog kijkt.
Dan lacht hij. Hij weet dat ze opgelucht zijn als ze de hoek om gaan. Misschien zullen ze deze straat voortaan mijden met mooi weer.
Hij geniet van dit spel met de wereld buiten zijn raam. De invloed van aanwezigheid; alleen maar zijn en kijken.

Hij stak een vinger op naar de ober die zich, met een volgeladen dienblad boven zijn hoofd, een weg baande door de hossende massa. Hij nam een pilsje en betaalde gepast.
Het was warm in de overvolle kroeg en hoewel hij al die tijd doodstil in de hoek stond liep het zweet in straaltjes langs zijn gezicht. Hij moest moeite doen om het niet met zijn arm af te wissen. Dat zou de schmink bederven.
Hij dronk het pilsje in één teug leeg. Daarna richtte hij zijn aandacht weer op de uitbundig dansende mensen, pikte er een jongen uit en volgde hem met zijn ogen.
Na een tijdje keek de jongen zijn kant op. Het moet een macaber gezicht zijn, de witte clown, doodstil in zijn hoek. Twee priemende ogen.
De jongen wendde zijn blik snel af en hoste, ogenschijnlijk lakoniek, naar de andere ruimte in het café.
Ineens stond de jongen recht voor hem. Victor had niet gezien waar hij zo snel vandaan kwam. 'Vind je het soms niet leuk hier, hé?' bitste de jongen in plat Limburgs. 'Wat kom je hier doen? Je komt zeker van boven de Moerdijk, wah? Kun je niet lachen?'
De clown trok zijn geschminkte lippen in een overdreven lach; een luguber gezicht.
De jongen werd steeds kwader omdat zijn kwaadheid doel miste. De mensen om hen heen waren gestopt met dansen en keken. Zij wilden ook wel weten wat die clown daar deed in die hoek.
Hij voerde de spanning verder op door de jongen zwijgend in de ogen te blijven kijken. Pas toen hij zag dat het echt uit de hand dreigde te lopen besloot hij het spel te breken.
In onberispelijk Limburgs zei hij: 'Ik vermaak me hier prima. Daar is het carnaval toch voor. Amuseer jij je dan niet?'
'Nee, niet als jij hier zo staat te kijken. Kom op, ga dansen!'
'Morgen. Morgen ga ik dansen.'

5.
De vingers van zijn rechterhand verkenden de vochtige holte. Zij streelden de zachte rafelige randen en voelden plakkerige haartjes. De vingers duwden verder tussen het warme vlees, onderzochten de diepte van het gat. Ze maakten soppende geluidjes.
Hij legde zijn arm verder achter zijn hoofd om meer ruimte te geven. Uiteindelijk stuitten de vingers op iets hards en scherps.

Een schok sloeg door zijn lijf. De wereld draaide en in de verte klonk een drum in het ritme van zijn hart.
Op een vlakte dansten mensen in een kring. En hij danste met hen. Hij moest dansen om het hart te laten slaan, om de aarde te laten draaien, om de geest op aarde te houden. Hij danste om muren te slechten, om mensen te bevrijden, om demonen te vernietigen. Hij danste om de scherven bijeen te brengen.
De andere dansers sloten een kring om zijn hart, dansten om zijn hart.
Hoelang dansten zij daar al? Hoelang zouden ze nog blijven dansen?
Hij voelde de grond, dansen, het bed, dansen, zijn lichaam, dansen, het hart, dansen.
Hij danste op de vlakte, hij danste in het oog van de wervelwind.

6.
De zon nadert de daken van de huizen aan het andere eind van de straat.
In het tegenlicht vallen de mensen samen met hun silhouetten.
Victor kijkt naar de zon en na een poosje ziet hij een tunnel van licht. De schaduwrand klimt langzaam langs de gevel omhoog.
Als de zon achter de dakrand verdwijnt gaat de scheidslijn tussen licht en donker langs zijn lichaam omhoog en schuift tenslotte over zijn ogen. Als hij ze sluit vlamt een lichtgroene vlek op zijn netvlies.

De man tegenover hem werd verscheurd door angst. In zijn ogen zag hij duizend vragen en paniek over het uitblijven van antwoorden.
Hij dacht dat hij de man kende. Zijn lichaam op zijn minst. Hij kende ook zijn vragen. Maar antwoorden kende hij niet.
De tijd drong. De man was achter de spiegel in de kast gekropen. In het vijandige donker vond hij alleen maar vragen.
Victor drukte zijn verhitte lijf tegen hem aan. Zijn handen raakten handen, zijn wang een wang, zijn borst een borst en zijn geslacht een geslacht. Maar de scheidslijn bleef koel glas. Hij kon niet langer toe zien hoe de man werd verscheurd.
Overal waar hij keek, op straat, in winkels, in elk huis, in elke spiegel, zag hij die hulpeloze ogen steeds opnieuw de zijne zoeken. Ze wilden begrijpen, bevrijd worden van angst. 'Spring!' riepen ze, 'Spring, voor het te laat is. We wachten op jou, maar wacht niet te lang. Word wakker. Het leven is een illusie.'
Hij had de sprong gewaagd. De kast had gekraakt en was gebarsten. De spiegel splinterde onder zijn lijf, scherven scheurden door het vlees, en in de stilte daarna sloeg de tijd op hol.

7.
Zes zonnen schenen als vanonder een parasol op hem neer. Het laken was tot zijn middel teruggeslagen. Het drong maar langzaam tot hem door wat de mannen met de monddoeken en de latex handen aan het doen waren.
Hoe lang was het geleden dat hij de scherpe pijn van injectienaalden had gevoeld? Of die aangename koelte rond zijn oksel?
Nu was er geen koelte meer of warmte. Zijn linkerarm leek weg te zijn. Toch voelde hij de mannen daar trekken aan gevoelloze huid. En toen was er die venijnige pijn die van zijn schouder naar zijn hart kroop, alsof een glasscherf zich een weg baande door een bloedvat, of een naald door een draad. De pijn trok een cirkel om zijn hart, een snijdende lus van zijde.
De chirurg trok de draad strakker aan. De man op het bed werd onrustiger. Hij probeerde de beheersing over zijn arm terug te krijgen. Hij wrong hem los uit de greep van de arts en trok hem ver achter zijn hoofd. Hij voelde draden door het verdoofde vlees scheuren. Vanonder een monddoek klonk luid: 'Jezus Christus'.

8.
Met het vallen van de duisternis verschijnt zijn beeld steeds helderder in het gesloten raam. In de straat erachter rijdt nog een enkele auto. Mensen lopen langs verlichte etalages. Het beeld dringt door Victors spiegelbeeld. Onbekende figuren in een bekend kader. Splinters van de werkelijkheid.

Hij zat in een kring rond een tafeltje met een asbak. Het verband om zijn schouder knelde en hinderde bij het draaien van shaggies.
Hij nam zwijgend de aangeboden koffie aan. Hij bekeek één voor één de mensen in de kring tot ze hun ogen neersloegen.
Een vrouw wreef zonder ophouden met beide handen over de leuningen van haar stoel. Hij hield zijn blik op haar gericht.
Het wrijven werd nerveuzer, hield op. De vrouw verliet de ruimte. Een man die een verhaal aan niemand vertelde hield op met praten. Een neurotische roker bleef kuchen bij elke keer uitblazen. Victors blik drong niet tot hem door.
'Zitten en roken,' had een jongen gezegd die hier blijkbaar thuis was, 'dat is het enige wat je hier kunt doen.' Hij zat en rookte en verbaasde zich over de beelden aan deze kant van de spiegel.

9.
Victor zat in de pauwenstoel en rookte. Bij elk trekje zag hij een lichtend puntje in het vensterglas. Hij zag door het venster de wereld buiten, die in het licht tot leven kwam.
Hij vroeg aan de maan wie die man was die zijn hart kon luchten. Hij stond op en betastte de koele handen achter het glas. Hij keek door koele ogen. Ook achter de spiegel bleef het beeld. Vensters om in te verdrinken.


Fuga met hobo

Hij klemde het riet zacht tussen de lippen en liet de warme sonore klank van de hobo in zijn jukbeenderen resoneren. Hij hoopte dat de weldadige trillingen zijn hoofdpijn zouden verdrijven; dat de pijn langzaam zou oplossen en wegvloeien met de muziek.
Het was niet verstandig om de avond voor een uitvoering teveel te drinken.
Gelukkig kon hij vertrouwen op zijn jarenlange ervaring met de muziek, de ervaring die hem leerde dat het spel hem goed zou doen als hij zich er in kon laten gaan, meevloeien met de muziek, met de trilling van zijn hobo, zijn hautbois, zijn hoog-hout.

Misschien moest hij de jenever eens een tijdje laten staan.

Met elke verplaatsing van de vingers komt er een andere toon in zijn hoofd.
De tonen lossen deeltjes op van de pijn, vullen even de hele ruimte tussen keel en kruin en versterven in het bot van de schedel en kaak, zoals de klanken van het instrument langzaam oplossen in de muren en de gordijnen van het zaaltje en in de kleren van het gezapige publiek.

Een hoge toon, net even mis, schril als de fluit van een trein.
De vingers hebben moeite met het mechaniek. Korte stootjes adem komen steeds net iets te laat. Ha toef toef toef, ha toef toef toef, ha toef toef toef. Hobo in de fuga, hobo op de vlucht. Te lang gerust bij 't golvend riet, het trillend riet, de stotterende tuimelende kleppen. Buiten adem komt hij toch nog net langszij. Ha toef toef toef, ha toef toef toef. Een sprong op maat.
De vingers krijgen grip. Hobo in de fuga, op de vlucht. Net weer niet de trein gemist. Vier tellen rust om even uit te blazen.

ERIK KOLETZKI


©St. NoPapers

Terug naar overzicht