Muziek als onvrijwillig export-artikel


In de jaren dertig van deze eeuw heeft er op grote schaal een gedwongen leegloop van talent op allerlei gebied plaats gevonden van de Eerste naar de Tweede Wereld. Dankzij de racistische opstelling van het nazisme zagen vele kunstenaars en wetenschapsmensen zich genoodzaakt uit de wijken naar het westen om het vege lijf te redden: de Verenigde Staten van Amerika werd voor hen letterlijk een nieuwe wereld. Aan de verdere vorming en ontwikkeling daarvan hebben al deze onvrijwillige immigranten op grote schaal bijgedragen.

Overigens zaten de Amerikanen niet bepaald te wachten op deze stroom van politieke vluchtelingen, die het land binnenkwamen in een economisch weinig florisante periode. Met name nogal wat componisten hebben zich ook moeten aanpassen aan de Amerikaanse cultuur, die niet berekend was op de 'avant-gardistische' muziek van de tweede Weense school en beoefenaars van andere stijlen, met name de romantisch- lyrische. Gevolg was dat veel van deze nieuwelingen zich niet erg op hun gemak voelden in het culturele klimaat aldaar. Talloze componisten van formaat vonden emplooi in de Hollywoodse filmindustrie: wonderboy Erich Korngold, Ernest Toch, Kurt Weil, Hanns Eisler, Max Steiner, Miklós Rózsa, Hugo Friedhofer, Daniele Amfitheatrof, Franz Waxman etc. etc. Zelfs Arnold Schönberg - of eigenlijk Schoenberg sinds hij in 1933 naar de Verenigde Staten kwam, waar de umlaut niet op de schrijfmachine zat - heeft nog in Duitsland met het idee gespeeld, maar is niet verder gekomen dan muziek voor een imaginaire film: Begleitmusik zu einer Lichtspielszene.

Misschien als tegenwicht voor de belangstelling die de laatste jaren is ontstaan voor de muziek die om allerlei redenen in het Derde Rijk verboden was, zet de VPRO de grote muzikale trek over de oceaan, die overigens niet alleen te danken was aan de veranderende politieke situatie, voor het tweede achtereenvolgende seizoen in de schijnwerpers als 'De grote oversteek'. Binnen dit kader is er een schat aan al dan niet totaal onbekende muziek geprogrammeerd, die behalve in de concertzaal daarna ook via de radio ten gehore wordt gebracht. Bovendien wordt er in het tijdschrift Entr'acte regelmatig aandacht besteed aan aan dit thema gerelateerde onderwerpen.

Politieke vluchtelingen Ernst Toch, Arnold Schoenberg en Kurt Weill figureerden in een concert door het Radio Kamerorkest onder leiding van de jonge Australische dirigent Mark Foster. Op het programma allereerst van Toch Pinocchio a Merry Overture uit 1935 met de nadruk op merry. Deze muziek klinkt absoluut niet als typisch voor de componist, die zich in Europa een naam had verworven met stukken als zijn piano- en celloconcerten en de een-acter Die Prinzessin auf der Erbse. Zijn tweede pianoconcert werd echter door de Duitsers verboden en Toch, die al eerder in de Verenigde Staten was geweest, vluchtte definitief de Atlantische Oceaan over. Ondanks zijn contacten daar en aanvankelijk ogenschijnlijk succes voelde hij zich er niet thuis, deed zich geweld aan door te schrijven in een stijl waarvan hij wist dat deze wel zou aanslaan. De vrolijke Pinocchio-ouverture is dan ook gevuld met gemaakte opgewektheid, maar hij had succes met deze speelse muziek en met zijn in dezelfde stijl geschreven filmmuziek. Een enkele keer is er voor de goede luisteraar iets van ironie te bespeuren, maar verder is het conventionele idioom, dat soms opeens aan Johann Wagenaars ouverture Cyrano de Bergerac doet denken, drager van vooral luchtigheden met soms een vleugje amerikanisme.

Het Radio Kamerorkest gaf de muziek de juiste sonoriteit binnen de warme strijkersklank, die echter niet altijd even homogeen was. Ik denk ook dat het stuk, zeker in het fugatische gedeelte, gebaat zou zijn geweest bij een iets pittigere vertolking.

Braaf
Mede dankzij de inspanningen van het naar deze componist genoemde ensemble kent de muziekliefhebber in Nederland Schoenberg als de maker van vrij hoekige composities, die regelmatig 'wringen' en ook anno 1993 nog eisen stellen aan de luisteraar. Deze pionier van het serialisme was schepper van baanbrekende werken als Verklärte Nacht, 2 Kammersymphonieën, strijkkwartetten en de opera Moses und Aron. Met die muziek in het achterhoofd is het bepaald schokkend te luisteren naar de Suite in G voor strijkorkest, die hij kort na zijn aankomst in 1934 in Amerika schreef. Schoenberg voelde zich namelijk ook geroepen zich aan te passen aan de stijl die er kennelijk van hem verwacht werd. Op verzoek schreef hij de geheel tonale Suite voor een studentenorkest; er is overigens toch een melancholieke ondertoon te bespeuren. Maar verder horen we een doorwrocht stukje componeerwerk, waarin al in de ouverture opnieuw wordt teruggegrepen naar die oude vorm, de fuga. De vorm van het geheel op zich munt ook al niet uit door vernieuwing: na de ouverture klinken een Adagio, Menuet, Gavotte en Gigue. Maar zelfs de beperkingen van een dergelijke keuze leiden niet per definitie tot het traditionele werk dat deze Suite in feite is.

Helaas kon de uitvoering daar niet veel aan toevoegen, in tegendeel. Foster koos voor ronde bewegingen, die het totaal een te keurig en braaf jasje gaven. De strijkers speelden intens samen en de soli werden daar met precisie ingepast. Maar pizzicati liepen dan opeens net niet synchroon en het geheel bleef met name ook dynamisch toch te vlak om te blijven boeien. Dit ondanks bijvoorbeeld een springerig vrolijke gigue.

Balans
Doordat de muziek niet op tijd beschikbaar was gekomen, werd van het oorspronkelijk geplande programma afgeweken en de suite uit de filmmuziek voor The plow that broke the plains van Virgil Thomson, de enige 'echte' Amerikaan in het gezelschap, vervangen door de Kleine Dreigroschenmusik van Kurt Weill. Zo was dus het gehele tweede deel van het concert aan deze componist gewijd, zij het dat de Dreigroschen opera al in 1929 ontstond, dus voordat Weill in 1935 met zijn Lotte Lenya uit Duitsland emigreerde. Van hem stonden namelijk ook de vier Walt Whitman Songs voor bariton en orkest geprogrammeerd. Weill pastte zich eveneens aan de smaak van zijn nieuwe publiek aan, maar dat lag gewoon meer in de lijn van deze cameleontische componist, die dat met name in zijn theatermuziek heeft bewezen. Fight for Freedom Inc. stond tijdens de tweede Wereldoorlog volledige deelname door de Verenigde Staten voor om ook in Europa voor het vrijheidsidee van democratie te vechten. Deze organisatie gaf Weill opdracht voor deze liederen, er waren er aanvankelijk slechts drie, op teksten van Walt Whitman (1819-1892), die oorlog en de gevolgen ervan schetsen. Met name de dood figureert in deze songs nadrukkelijk. De teksten en de melodieën die Weill ervoor schreef zijn heel toegankelijk, al is wel duidelijk dat de componist soms geworsteld heeft met de zetting van de woorden, waardoor soms opeens vier lettergrepen op een noot gepropt zijn. Aan de Duitse bariton Ralf Lukas, die enkele jaren geleden bij het Vocalisten Concours in Den Bosch de eerste prijs en de Grote Prijs van de stad 's-Hertogenbosch won, de taak om dit strijdlustige sentiment over te brengen.

Helaas kreeg hij daar van dirigent Foster maar weinig kans voor omdat hij vrijwel voortdurend overstemd werd door het toch niet eens zo grote orkest. Desondanks was te horen dat de zanger wist waarover hij zong en dat zijn Engels de toets der kritiek kon doorstaan. Slechts bij vlagen kon het publiek echter werkelijk genieten van zijn verrichtingen, die in het laatste, wat kalmere 'Come up from the fields father' wat minder weggespeeld werden. Lukas zong met een bewogen intensiteit, die ook in de aan blues grenzende sfeer van nummer 3, Dirge for two veterans, gehandhaafd bleef. Dit concert zal in de toekomst via de radio worden uitgezonden en ik sluit niet uit dat dan een perfecte balans tussen solist en begeleiding gepresenteerd zal worden - de techniek staat voor niets - maar dat neemt niet weg dat de uitvoering in de zaal ook goed had moeten klinken. Tot slot werd dus de Kleine Dreigroschenmusik gespeeld. Het ensemble hiervoor bestaat uit piano, fluiten, klarinetten, saxofoons, fagotten, trompetten, trombone, tuba, slagwerk, accordeon, gitaar en banjo waarmee een voor de concertzaal ongebruikelijke klank wordt voortgebracht. Hier lag ook de kans voor de dirigent om zich te revancheren op het vorige stuk. Maar in feite werd het met name voor de pauze ontstane beeld bevestigd: Mark Foster heeft kennelijk niet genoeg lef of affiniteit met deze muziek om zich te wagen aan een meer uitgesproken interpretatie.

De Dreigroschenmusik is zo bekend, dat het niet moeilijk was om te constateren dat de benodigde Schwung eenvoudig ontbrak. Deze keer was de balans goed en zelfs de gitaar zo te horen, maar behalve in de Kanonen-Song mocht er niet uit de band gesprongen worden, kon er geen kruimeltje swing af. Alles klonk even mooi, geciviliseerd, opnieuw rond ook. Jammer, want het is zulke schitterende muziek die overigens zelfs in een dergelijke uitvoering overeind blijft, maar de juiste sfeer was ver te zoeken. Nogmaals, de radiouitzending zou wel eens een heel ander beeld kunnen geven en dat verdient zowel de muziek als het Radio Kamerorkest, dat toch wel degelijk heel toegewijd heeft gespeeld.

PRISKA FRANK


©St. NoPapers

Terug naar overzicht