In de huid van Oedipus


Wat is het nu eigenlijk dat we van kunst kunnen leren? Sommige mensen zijn geneigd ervan uit te gaan dat we uit kunstwerken levenslessen destilleren. Zo zouden we door 'Koning Oedipus' onderricht kunnen worden in de lering dat de mens niet kan ontkomen aan zijn noodlot. Koning Laios van Thebe probeert aan het zijne te ontsnappen door zijn pasgeboren zoontje Oedipus te vondeling te laten leggen ergens hoog in de bergen. Voorspeld was namelijk dat het kind later zijn vader zou vermoorden en zijn moeder trouwen. Tegen de verwachting van de koning in wordt Oedipus gevonden en opgevoed door een kinderloos echtpaar. Als hij op zekere dag van het orakel in Delphi te horen krijgt dat hij zijn vader zal doden en zijn moeder zal huwen, vlucht hij weg van zijn vermeende ouders en trekt naar Thebe. Onderweg heeft hij een aanvaring met een vreemdeling. In de uit de hand gelopen onenigheid doodt hij de man, waarvan later blijkt dat het zijn vader was. In Thebe aangekomen bewijst hij de stad een grote dienst door haar te verlossen van een moordzuchtig monster, en hij trouwt met Iokaste, de vrouw van de vermoorde koning Laios, en dus zijn moeder. Het drama van Sophocles ensceneert hoe dit alles aan het licht komt.

Dus: de mens is een speelbal van het lot. Velen zijn echter reeds bekend met deze wijze stelling. Men hoeft men Sophocles' tragedie niet te lezen om dat te weten te komen. Maar om te ervaren hoe het is om een speelbal van het lot te zijn en bijvoorbeeld door een samen- loop van omstandigheden je vader te vermoorden en met je moeder getrouwd te raken, om die beklemmende ervaring echt te beleven zonder zelf al te grote risico's te lopen, daarvoor is men wel aangewezen op de literatuur, met name op de tragedie 'Koning Oedipus' van Sophocles.

Het verhaal van Oedipus houdt de mens al eeuwen bezig; het bestond reeds ver voordat Sophocles er een tragedie over schreef, en na hem hebben een lange rits literatoren ofwel getracht Sophocles te verbeteren, ofwel er zelf een stuk over te schrijven zonder in concurrentie te willen treden met Sophocles. Zo schreef Jean Cocteau voor Stravinski een adaptatie tot libretto, voor de alom als Stravinski's meesterwerk geroemde opera 'Oedipus Rex'. De muziek en de 'dode' taal, het Latijn leveren samen een statisch, monumentaal stuk waarin we een uitbeelding van de onbuigzaamheid van het noodlot kunnen vinden en waarbinnen de zwakke, kwetsbare mens heen en weer geslingerd wordt. Twee krachten vinden we in deze opzet: een die ons distantieert van het gebeuren, die ons aanzet tot een afstandelijke, analytische blik op het drama, en een kracht die ons betrekt bij het onverdiende leed van Oedipus en Iokaste.

Van de zeer geslaagde resultante van deze twee krachten liggen nu twee vrij recente uitvoeringen in de winkels. Een goede aanleiding voor een vergelijking.

Oedipus
Oedipus verandert in de loop van de opera van een zelfverzekerde redder van het volk in een vertwijfeld hoopje ellende. Hij is iemand die eerst de waarheid niet onder ogen kan zien, maar die vervolgens verpletterd wordt door het besef van zijn zondige bestaan. Oedipus' rol verschilt sterk van die van de onverbiddelijke en onkreukbare Kreon, in wie we geen enkel teken van menselijke zwakte signaleren. In de interpretatie van Oedipus' rol moet naar voren komen dat we te maken hebben met een herkenbaar en menselijk personage, eentje van vlees en bloed. De vertolking van deze partij dient in scherp con- trast staan met het muzikale decor, dat streng en monumentaal is. De tenor die Oedipus zingt dient het ons mogelijk te maken ons met hem te identificeren, mee te leven en medelijden te hebben met zijn lot. Zo hoort dat.

Bij de uitvoeringen die ik nu van dit werk ken, lijkt dit ook inder- daad de inzet geweest te zijn. Op een recente opname onder Salonen (een Sony-CD) zingt Vinson Cole de partij met de vereiste gevoeligheid. Op verschillende momenten horen we de tedere menselijkheid, eigen aan Oedipus. Maar Cole kan mij om de een of andere reden helaas niet helemaal overtuigen. Svenson, die Oedipus zingt voor Järvi (een wat oudere Chandos CD), legt voldoende emotionaliteit in zijn rol. Soms echter iets meer dan voldoende. Zoals hij zijn desperate volk moed inspreekt, en zijn medelijden betuigt, klinkt het net iets te aanstellerig en te huilerig; zo'n koning zou men voor geen cent moeten vertrouwen. Oedipus zou hier meer waardigheid dienen te hebben. Svenson begrijpt niet dat Oedipus een trots man is, die het volk al eens eerder bevrijd heeft van een vloek. Op een Supraphone-CD zingt Zidek onder leiding van de Tsjechische dirigent Ancerl. Als u hém hoort, wordt pas duidelijk dat het eigenlijk een vrij moeilijke partij is. Er wordt hier te veel behendigheid van Zidek gevergd. Het treffendst is toch zeker Philip Langridge (een recente CD van Deutsche Grammophon). Hij maakt Oedipus pas echt concreet, hij maakt er iemand van die we denken te kennen aan het eind van het stuk. Zijn kracht blijkt bijvoorbeeld op het moment dat de volle omvang van zijn weerzinwekkende positie tot hem doordringt (Natus sum quo nefastum\Onheilbrengend is mijn bestaan). Langridge weet hier beter dan de voorgenoemde tenoren de beklemming van zijn ontdekking over te brengen. Bij hem, en bij hem alleen delen wij die ervaring met Oedipus. Bij Svenson (Järvi) krijgen we een te snelle, onaandoenlijke opsomming van alle misère, terwijl de feiten eigenlijk klap voor klap door moeten dringen tot de arme Oedipus. Dit - de ontknoping voor de hoofdpersoon zelf - is in zekere zin het hoogtepunt van de opera. Svenson schiet hier overheen, maar bij Langridge is dit moment van stil inzicht, als het oog van de cycloon. Vlak na de bewustwording van Oedipus schetteren de trompetten het finale oordeel. Schitterend. Dat we hier de volle tragedie genieten is trouwens vast niet alleen aan Langridge te danken, maar ook aan het gevoel voor dramatiek en retoriek van de dirigent Levine.

Kreon
Ook een indrukwekkende partij is die van Kreon, mits goed gezongen uiteraard. Deze rol vereist een machtige en ontzagwekkende stem. In zijn eerste, imposante aria (Respondit deus\De God antwoordde) vertolkt hij de boodschap van de God Apollo dat Thebe gekweld wordt door een pestepidemie, omdat de moordenaar van Laios niet gestraft is en zich in de stad verschuilt. Uit de interpretatie van deze baspartij moet blijken dat Kreon voorbeschikt is om de opvolger van Oedipus te worden; zijn betrouwbaarheid en waardigheid moeten we hier horen. En dat lukt niet iedereen. Simon Estes (Salonen) is iets te doods, hetgeen extra opvalt door de pittige begeleiding van het orkest. Hij heeft niet de machtige stem die hij nodig heeft om de stem van de God over te brengen. Dit geldt ook voor Järvi's Kreon, Franz Grundheber. Ancerl heeft een zeer fraaie bas ingezet voor deze partij (Berman), maar ook hij is niet echt ontzagwekkend. De beste Kreon vinden we (wederom) bij Levine. Als de enige in het rijtje van bassen komt James Morris ons werkelijk iets vertellen, zijn boodschap is schokkend, en in haar reactie kan het koor dan ook alleen maar trillen en beven onder zijn onheilspellende mededeling. In zijn volle, diepe stem horen we het gezaghebbende orakel nog nagalmen.

Iokaste
Aan de zijde van Oedipus vinden we Iokaste. Ook hier gaat het weer om een zeer menselijke rol. Net als Oedipus is zij eerst liever doof voor de stem van het orakel, en tracht met felle spot het noodlot af te wenden. Maar ook in haar stem moeten we geleidelijk aan horen hoe het verschrikkelijke inzicht onherroepelijk tot haar doordringt. Omdat het hier weer gaat om een tragisch personage dient de interpretatie er een te zijn die Iokaste dicht bij ons brengt, maar die haar toch in haar waardigheid laat. Ze is tenslotte de koningin van Thebe. Voor Järvi zingt Gabriele Schaut, die niet helemaal geschikt voor de partij lijkt te zijn. Ze produceert in haar 'spotrede' enkele minder fraaie, haast valse glissandi. In vergelijking met haar heeft Vera Soukapora (Ancerl) een veel vaardigere stem, en haar interpretatie roept bij de luisteraar eerder compassie op dan die van Schaut. Levine zet Florence Quivar op het toneel. Haar is het wanhopige sarcasme van Iokaste op het lijf geschreven. Haar verweer tegen de autoriteit van het orakel is werkelijk hartstochtelijk. Echter, als bij Salonen Anne-Sophie von Otter uit het koele inwendige van het paleis te voorschijn komt, houdt iedere luisteraar zijn adem in. Ze is niet zo energiek als Quivar, ze zet de glissandi iets te sterk aan naar mijn smaak en haar zangstijl is iets te gebonden. Dit doet niets af aan het feit dat ze de beste is: een schitterende sprankelende stem, de troef van Salonen.

Maar als we alles op een rijtje zetten, lijkt de weegschaal toch ten gunste van Levine door te slaan. Levine weet het Chicago Symphony Chorus aan te sporen tot een topprestatie, de fasering is perfect, de interpretatie is echt spannend. Ook komen de verende en onweerstaanbare ritmische 'onderstromen' van Stravinski's muziek bij Levine goed tot hun recht. Een voordeel van de DG-opname is (als je daarvan houdt tenminste) dat de individuele stemmen uit het koor te onderscheiden zijn. Duidelijk is dat de opnametechnici in deze mooie ruimtelijke registratie de solisten op de voorgrond hebben willen plaatsen. Niettemin komt het hier en daar voor dat orkest de zangers wegdrukt.

Ook voor wie deze muziek al in een andere uitvoering kent, is het toch aan te bevelen even langs de CD-winkel te gaan om enkele passages in de uitvoering van Levine te beluisteren.

JèMELJAN HAKEMULDER


©St. NoPapers

Terug naar overzicht