JOSEF JANKOVIC - BRATISLAVA

Een man ligt op de grond, bedolven onder eigen kreaties. Een trap klimt uit zijn borst, een muur uit zijn buik. Dit beeld was november van het vorig jaar te zien in Galeria Hlavneho Mesto te Bratislava.

De Slowaakse beeldhouwer Josef Jankovic hield daar zijn eerste officiële expositie na de fluwelen revolutie van november 1989. ‘Deze tentoonstelling is een retrospectief van de belangrijkste werken die ik de afgelopen dertig jaar heb gemaakt’, vertelde Jankovic die na ’89 rector is geworden van de kunstacademie in Bratislava. De betekenis van het hierboven beschreven beeld ‘Ecce homo’ (1987) legde hij alsvolgt uit: ‘De mens verstoort feitelijk met zijn kreaties de natuur. Hij zet er huizen neer, fabrieken, denkt niet aan het milieu. Hier in Tsjecho-Slowakije worden we daarnaast opgescheept met wijken of steden, bestaande uit grauwe betonflats die het landschap ontsieren’.

Jankovic is een kunstenaar die in zijn werk reageert op wat er gebeurt in de samenleving. Toch zijn zijn beelden niet eenduidig. Een beeld met hoofden waarvan de monden zijn dichtgeplakt, lijkt te verwijzen naar de nog maar net voorbije politieke situatie van onderdrukking. Ten dele heeft het beeld te maken met Jankovic eigen persoonlijke ervaring. Immers vanaf 1970 werd hem het zwijgen opgelegd en werd het hem verboden nog langer te exposeren. Aan de andere kant plaatst hij zijn eigen ervaring in een breder perspectief, in die zin dat hij hiermee de existentiële problemen van de mens tot zijn onderwerp maakt: de strijd om het bestaan, het gevecht tegen machten die zowel het lichaam als de geest van de mens willen bepalen en algemener gesteld: de eenzaamheid en het lijden van de mens.

Jankovic: ‘Dit beeld komt voort uit een existentieel gevoel dat men hier heeft, levend in Slowakije, in Midden-Europa. Wij leven op de kruising tussen oost en west, noord en zuid. Er is hier sprake van een zeldzame vermenging die niet zelden vreemde overheersers oplevert zoals in het verleden de Oostenrijkers en de Hongaren en de laatste 40 jaar de communisten’.

Toen Jankovic in het begin van de jaren zestig zijn intrede deed in de Slowaakse kunstwereld, werd hij geconfronteerd met een kunstklimaat dat nauwelijks werd beïnvloed door stromingen uit de rest van Europa. Het sociaal-realisme beleefde haar hoogtijdagen. In die tijd maakte Jankovic deel uit van een jonge groep kunstenaars: ‘Konfrontation’. Zij hielden gezamenlijke tentoonstellingen en zochten aansluiting bij stromingen in de toenmalige Europese en niet-Europese kunst. Zij richtten zich vooral op abstracte, non-figuratieve vormen. Later maakte Jankovic zich steeds meer los van deze stroming. In zijn werk komen we regelmatig menselijke figuren tegen, gevangen in spinnewebben, muren of touwen. Een van zijn belangrijkste uitgangspunten wordt het conflict tussen het indidvidu en de macht.

In het monumentale beeld ‘Miesto hore’ (‘Een plaats aan de top’, 1987. Tentoongesteld tijdens de Olympische Spelen in Seoel) kritiseert hij de opvatting dat de plaats van de mens bepaald is en dat er geen overstap mogelijk is van de ene trede op de maatschappelijke ladder naar de andere.

Uiteindelijk kwam Jankovic zelf in conflict met de macht. Het feit echter dat hij niet kon tentoonstellen heeft hem er niet van weerhouden verder te werken. Inhoudelijk heeft hij deze persoonlijke ervaring verwerkt in de al eerder genoemde beelden waarin ogen en monden van de figuren gesloten zijn. Maar van binnen zijn deze figuren vol energie, alsof hij wil zeggen dat de innerlijke ontwikkeling van de mens niet door een macht van boven stopgezet kan worden.

Jankovic begon daarnaast te experimenteren met andere disciplines. Hij maakte tekeningen en kleurenreliefs. Als eerste in Slowakije ging hij werken met computergestuurde grafieken waarin hij geometrische vormen omzette in menselijke gestaltes. Omdat hij verder geen grote objecten kon maken, oriënteerde hij zich op kleinere formaten, op het maken van sieraden. Zijn werk stelde hij samen met andere kunstenaars ten toon in huiskamers. Illegale tentoonstellingen waar veel publiek op afkwam en die mede hebben bijgedragen aan een grote solidariteit tussen publiek en kunstenaars. Daar begon het eerste sluimerende verzet tegen het communistische regime. In het begin van de jaren tachtig werd Jankovic’s werk meer en meer gekenmerkt door sarcasme en ironie. Het werd een onmisbaar onderdeel van zijn houding ten opzichte van het leven. Hij reageerde op de tragiek van het bestaan met humor en ironie. De absurde groteske beelden zijn een reactie op een samenleving die even absurd en grotesk is. Zij zijn een protest tegen schijnheiligheid en onrechtvaardigheid en tegen het demoraliseren van de mens door machten die sterker lijken te zijn. In die zin heeft Jankovic werk niet alleen betekenis voor de Tsjecho - Slowaakse maatschappij maar ook voor de wereld daarbuiten. In een van zijn beelden - Ruky, 1968 - kritiseert hij de consumptiemaatschappij. De handen, geplaatst op de kleuren van de Tsjecho-Slowaakse vlag lijken om hulp te roepen. Ze willen echter artikelen uit verschillende landen kopen, uit het kapitalistische Westen bv. Jankovic appelleert in dit kunstwerk aan het existentiële verlangen van de mens om net zoveel te willen hebben als zijn buurman, om op die manier te kunnen ontsnappen aan zijn grauwe bestaan. Maar, zo lijkt Jankovic zich af te vragen, worden ze daar wel beter van. Is het wel zo verstandig de socialistische heilstaat te vervangen door een kapitalistische welvaartsmaatschappij? Jankovic geeft geen direct antwoord op deze vragen. Maar het stellen ervan is op zichzelf al voldoende.

Rik van Boeckel