ANTICHRIST

In het hedendaagse spraakgebruik is dit woord een allegorische aanduiding van een mens of een macht die vijandig tegenover de kerk en het leven staat. Het is de personificatie van het boze als tegenstander van Christus bij de laatste strijd voor het wereldgericht en gaat al op oude dualistische voorstellingen terug (Gog en Magog). Vervolgers van Christenen (bij keizer Nero) of dwaalleraren werden als antichrist aangeduid. Irenaeus van Lyon (2e eeuw n.C.) schrijft over de antichrist dat hij met groot machtsvertoon van de duivel zou komen, de godenbeelden (idolen) uit de weg zou ruimen en zichzelf als God zou laten aanbidden, waarbij tien koningen hem volmacht zouden geven de kerk te vervolgen.

Volgens een joodse legende zou er een antichrist, Armillus genaamd, uit de vleselijke gemeenschap van heidense booswichten met de marmeren beeldzuil van een schone maagd zijn voortgekomen. Vanaf de 13e eeuw wordt niet zelden het pausschap als instelling van de antichrist aangeduid, en wel door kerkhervormers en stichters van sekten.