Kees Vuyk: 'De esthetisering van het wereldbeeld'
Onlangs vond in het 'centrum voor zingevingscultuur' De Rode Hoed
in Amsterdam een festival over het postmodernisme plaats. De organisatoren
kozen als thema 'voorbij het postmodernisme'. Is er nog leven na het postmodernisme?
Alvorens die vraag te kunnen beantwoorden, vond de organisatie, moest er
toch enige duidelijkheid verschaft worden over dat vage begrip, waarvan
maar weinigen echt schijnen te weten waar het voor staat. Is het een omschrijving
voor een levensgevoel, is het een stroming binnen de moderne kunst en zo
ja, bestaat die dan naast andere kunstuitingen of neemt het de plaats van
voorgaande stromingen in?
Uit veel publicaties over het postmodernisme blijkt vooral een nogal pessimistisch
wereld- en mensbeeld, met verlies aan waarden en een sterke individualisering.
Hoewel ook Kees Vuyk de beide laatste kenmerken signaleert, is hij niet
onverdeeld negatief over het postmodernisme, het centrale thema van het
boek, waar omheen een aantal essays, die grotendeels elders in tijdschriftvorm
verschenen, in dit boek zijn gebundeld.
Vuyks opvattingen over het postmodernisme sluiten aan bij de Franse filosoof
die als een der eersten het postmodernisme beschreef, Jean Francois Lyotard.
Grote idealen komen voort uit het geloof in absolute waarden. Met een verwijzing
naar Auschwitz stelt Lyotard dat het van fundamenteel belang is om af te
zien van elke verabsolutering.
De Nederlandse filosofe Levy (organisatrice van de serie bijeenkomsten
in De Rode Hoed) stelt: "We relativeren het geloof in grote idealen.
Maar daarmee gaat iets wezenlijks verloren. Want mensen hebben idealen
en een fundament nodig voor hun ethiek en hun handelen".
Wat zou het nieuwe wezenlijke, geboren uit en door het postmodernisme,
kunnen zijn dat het 'oude geloof' vervangt? Dat is de centrale vraag waarop
Vuyk antwoorden probeert te formuleren. Zorgvuldig naar woorden zoekend,
zonder enige pretentie de wijsheid in pacht te hebben, zoals het een goede
filosoof betaamt.
Omdat het boek vooral gaat 'over filosofie en kunst' (de ondertitel van
het boek) zoekt hij met name in de kunst naar die antwoorden. Een interessant
uitgangspunt van Vuyk is zijn opvatting dat sinds de Nieuwe Tijd (vanaf
plm. 1500, het begin van de Renaissance) de kunst in toenemende mate werd
beheerst door de taal, door verhalen, door de -vooral Europese- roman.
Ook in dat idee volgt Vuyk de voetsporen van Lyotard, die stelt dat in
het postmodernisme de tijd van de 'grote verhalen' voorbij is.
In enkele essays weet de auteur aannemelijk te maken hoe groot de invloed
van de literatuur op andere kunstuitingen is geweest. Met name het openingsessay
'Als de werkelijkheid illusie wordt' over 'het theater van de postmoderne
cultuur' is in dit verband een eye- opener. Is het theater immers niet
bij uitstek een medium dat het van andere dan 'talige' effecten moet en
kan hebben? Desalniettemin bepalen en beïnvloeden (toneel-)schrijvers
in hoge mate het gezicht van het theater.
Over hoe het anders zou kunnen en moeten zegt Vuyk wel enkele zinnige dingen,
maar die blijven tamelijk abstract. Want hoe zou theater er uit kunnen
zien dat ten eerste niet meer een werkelijkheid moet nabootsen, maar illusie
moet zijn (als essentieel kenmerk van theater), dat vervolgens niet met
auteurs moet werken, maar uitsluitend dan wel hoofdzakelijk met acteurs
en tenslotte dient te streven naar een onmiddelijke wisselwerking tussen
spelers en publiek?
Ook in zijn essays over de media (waarbij Vuyk het nieuws als exemplarisch
voor de diverse communicatiemiddelen gebruikt), over architectuur en over
'creatio en creativiteit' doet Vuyk goede aanzetten tot een andere, en
nieuwe manier van denken. Maar nergens krijgen zijn ideeën concreet
handen en voeten.
Voor verschillende andere essays (o.a. over Hegels esthetica) geldt dit
bezwaar minder, omdat zij vooral lijken te zijn geschreven om zijn eigen
theorieën te ondersteunen en kracht bij te zetten.
Grote verdienste van Vuyk is zijn voorzichtig optimisme, tegen alle somberheid
in van een postmodernisme dat uitsluitend wordt gezien 'als uitdrukking
voor de verwarring waarin de moderne beschaving aan het einde van haar
geschiedenis is geraakt'. De auteur vindt het niet per definitie ongunstig
dat 'de smaak' zo overheerst in de beoordeling en waardering van de hedendaagse
kunst. En hij weet zijn gedachtengoed met veel verve te ondersteunen in
het niet geringe gezelschap van o.a. Nietzsche en Kant. Zoals Vuyk erover
schrijft worden deze mede-grondleggers van de moderne filosofie zieners
die de huidige ontwikkeling in de kunst (als afspiegeling van de moderne
samenleving, c.q. cultuur) voorzagen. 'De esthetisering van het wereldbeeld'
is een bemoedigend en hoopvol boek en een probaat medicijn voor de cultuurpessimisten
onder ons.
Harry Fleurke