Skrabanek/McCormick:
'Dwalingen en dwaasheden in de geneeskunde'
Alleen al uit het blinde vertrouwen dat de gemiddelde burger heeft
in de dokter blijkt hoezeer we geneigd zijn om de geneeskunde te zien als
een objectieve wetenschap en de medicus als de grote en volmaakte probleemoplosser
voor ongeveer elk kwaaltje waarmee we behept zijn. Waar blijf je tenslotte
als je je dokter niet meer kunt vertrouwen of: jezelf niet meer aan hem
kunt toevertrouwen. In het algemeen komt het niet in ons op om te twijfelen
aan het oordeel van de arts, nemen we klakkeloos aan wat hij zegt en slikken
we braaf wat ons wordt voorgeschreven in zowel de letterlijke als de overdrachtelijke
betekenis van de uitdrukking. Ook al begrijpen we af en toe nauwelijks
waar de geneeskundige het over heeft, we laten het wel uit ons hoofd om
te vragen wat de dokter bedoelt, laat staan dat we ons wagen aan het stellen
van kritische vragen.
Gelukkig gaan steeds meer patiënten (een merkwaardig woord eigenlijk,
want ook al ben ik kerngezond, in de relatie met mijn huisarts blijf ik
zijn 'patiënt') realiseren dat ook in de gezondheidszorg kritisch
consumentengedrag bepaald gewenst is.
In zijn boek over het ontstaan van de medische wetenschap 'Geboorte van
de kliniek' (SUN 1986) wijst Michel Foucault erop hoe sindsdien (vanaf
1800) de geneeskunde een machtsfactor van belang in onze samenleving is
geworden en wel in die mate dat de hele maatschappij op den duur werd gemedicaliseerd.
Gezondheid had (en heeft nog vaak) niet in de eerste plaats te maken met
hoe een mens zich voelt, maar wordt gedefinieerd als niet-ziekte, geen
ziekte hebbend. Vanuit die gedachte was het vanzelfsprekend dat de medische
wetenschap zich niet alleen uitliet over het zieke individu, maar ook over
wat men diende te verstaan onder gezondheid als maatschappelijk verschijnsel.
Gelukkig verschijnen in toenemende mate publicaties waarin de medische
wetenschap uiterst kritisch wordt doorgelicht, enerzijds om aan te tonen
dat er op die macht wel het een en ander valt af te dingen en anderzijds
om duidelijk te maken hoe fundamenteel het is dat de burger de verantwoordelijkheid
voor de eigen gezondheid zelf weer in handen neemt en niet afhankelijk
blijft van deskundigen.
Op een geheel eigen wijze dragen Petr Skrabanek en James McCormick bij aan deze discussie. Wat is het 'weten' van de medisch wetenschap echt, welke kennis is feitelijk en wat wordt als zekerheid gepresenteerd bij wijze van camouflage van het niet-weten, van het falen, van het ontbreken van werkelijke kennis? Anders gezegd: wat zijn de beperkingen van de geneeskunde?
Placebo's, het onderwerp waarmee het boek opent, zijn daarvan een
goed voorbeeld. Onder het placebo-effect wordt verstaan het toedienen van
een onwerkzame stof 'met het oog op de psychologische werking om de patiënt
tevreden te stellen'. De auteurs beperken zich bij de begripsbepaling echter
niet tot het toedienen van 'nep-middelen' maar constateren op basis van
verschillende onderzoeken dat eenzelfde effect ook wordt bereikt door bijvoorbeeld
de manier waarop de arts met de patiënt omgaat. Over de werking van
het effect, waarbij ziektesymptomen en klachten verdwijnen zonder dat er
sprake is van een echt op de ziekte gericht geneesmiddel is betrekkelijk
weinig bekend. En hoewel er in de medische praktijk veelvuldig gebruik
van wordt gemaakt, geniet deze methode weinig bekendheid. De auteurs vermoeden
dat dit o.a. wel eens te maken zou kunnen hebben met het feit dat artsen
er belang bij hebben het effect te ontkennen 'omdat erkenning van de werkzaamheid
ervan hun imago en macht bedreigt'.
Vervolgens wijden Skrabanek/McCormick een lang hoofdstuk aan 'drogredenen'.
Met een overstelpende hoeveelheid onderzoeksmateriaal weten ze aannemelijk
te maken dat en hoe vaak ten onrechte wordt gesuggereerd dat er sprake
is van causale verbanden, het verband tussen ziekteoorzaken en hun gevolgen.
Wetenschappelijk gezien is het de enige manier om te bewijzen dat iets
waar en feitelijk is, maar meer dan eens blijken er onterechte koppelingen
te worden gemaakt.
Een extra probleem is dat aan grootschalig onderzoek, dat gegevens verschaft
over gezondheid en ziekte bij groepen mensen, conclusies worden verbonden
voor individuen. Ook het effect van 'iedereen zegt het' dus is het zo,
wordt uitvoerig belicht. Tot een paar jaar geleden gold voor veel kwalen
de therapie van zes weken bedrust als zeer doeltreffend (bij een maagzweer
en een hartinfarct o.a.), zonder dat iemand ooit had onderzocht of dit
wel het geval was. Tegenwoordig staan hartpatiënten al binnen twee
dagen weer naast het bed en is een snelle mobilisatie zelfs voorschrift.
Vervolgens wordt ingegaan op de diagnostisering en etikettering, met een even amusant als verontrustend gedeelte over het diagnostiseren van de 'niet-ziekte'. Met name deze noties zijn zeer verhelderend voor de idee dat gezondheid alleen kan worden gedefinieerd als niet-ziekte. Gedacht kan worden aan de 'diagnose' flaporen of de constatering bij een onderzoek dat een kind 'geen hartafwijking' of een bejaarde 'geen last van obstipatie' heeft. Tot dezelfde, zeer algemeen verbreide irrelevante non-informatie kan ook worden gerekend dat een medicijn bepaalde 'niet-bijwerkingen' heeft. Aan het eind van dit hoofdstuk concluderen de auteurs dat niet- ziektes één belangrijk kenmerk hebben: 'ze zijn ongeneeslijk'. Er bestaat geen therapie voor en elke behandeling is schadelijk.
Ook bij verschillende activiteiten rond het voorkómen van ziekten, de preventie, stellen Skrabanek/McCormick kritische vragen: het regelmatig screenen op borst- en baarmoederhalskanker als preventieve maatregel heeft tot op heden nauwelijks geleid tot een daling van het werkelijke aantal ziektegevallen; gezien de dubieuze uitkomsten van het effect van cholesterol bij het ontstaan van bepaalde ziekten is het nog maar zeer de vraag of cholesterolbeperking inderdaad iets oplevert (en of een beperking niet eerder schadelijk is op de lange duur).
Het boek vervolgt met een hoofdstuk over alternatieve geneeswijzen, die een groeiende populariteit genieten. De auteurs zien daarin een weerspiegeling van de toenemende ontevredenheid over de reguliere geneeskunde (minder menselijk door de toenemende technologie). Er wordt een overzicht gegeven van de meest gangbare therapieën, waarvan er geen enkele genade kan vinden in de ogen van de schrijvers. Skrabanek/McCormick sluiten af met enkele korte noties over de ethische aspecten van de geneeskunde, waarin gepleit wordt voor een 'herijking' van de huidige, gangbare geneeskundige praktijken.
'Dwalingen en dwaasheden in de geneeskunde' is geschreven met veel vaart en in een verbazingwekkend heldere stijl (de auteurs moesten natuurlijk ook wel, gezien hun kritiek op het ondoorzichtige medische vakjargon). Naast de enorme kennis van zaken valt vooral op met hoeveel kennelijk plezier de auteurs aan het boek hebben gewerkt en de humor waarmee zij toch vaak hoogst ernstige en serieuze zaken behandelen. Wie mee wil praten over de gezondheidszorg, kan niet om dit boek heen.
HARRY FLEURKE