André Zegveld: 'Een plaats om te wonen.
Over spiritualiteit en menswording'
In hun onbevangen eenvoud doen kinderen vaak wijze uitspraken. 'Ik
weet niet wie God is, dat hebben we nog niet gehad', is zo'n uitspraak.
Lag het maar zo simpel. Waren God en de bijbel maar zo eenduidig als een
rekensommetje. De werkelijkheid is natuurlijk, zoals altijd, ingewikkelder,
althans ingewikkelder gemaakt. Door volwassenen uiteraard. Juist de overtuiging
van groepen mensen dat de bijbel maar op één manier gelezen
kan worden leidde (en leidt nog steeds) tot een groot aantal kerkgenootschappen,
tot zeer diverse theologische stromingen, tot dogma's en regels die exact
aangeven hoe er gelezen diende te worden en welke gevolgen die ene, bepaalde
lezing voor het gedrag en de leefwijze van individuele gelovige en groep
had.
In wezen is André Zegvelds lezing en uitleg, zoals hij die ontvouwt
in 'Een plaats om te wonen' in eerste instantie ook een zienswijze, een
eigen manier van kijken en luisteren naar de bijbelverhalen. Een belangrijk
verschil met de eerder genoemde lezingen is echter dat de auteur het, voor
het werkelijk verstaan van de bijbel, noodzakelijk vindt dat lezers en
'hoorders' leren heenkijken door het stof van dogma's, eenzijdige interpretaties,
vernietigende regels en voorschriften, die - geheel in strijd met de bevrijdende
boodschap die de bijbel wil zijn - mensen beperken en onderdrukken. Zegveld
(zelf benedictijn van de Adelbert-abdij in Egmond) bevindt zich in zijn
opvatting in goed gezelschap van 'moderne' en binnen de katholiek controversiële
theologen als Schillebeeckx en Drewermann, door wie hij zich nadrukkelijk
heeft laten inspireren.
Geloven is niet alleen een kwestie van overtuiging, het geloof
kent ook een ervarings- en belevingskant, het terrein van de spiritualiteit.
Het gaat daarbij om essentiële vragen naar zin en zijn van het persoonlijke
leven. 'Spiritualiteit', schrijft Zegveld, 'is het willen zoeken naar die
vragen en gedachten die ten leven strekken'. Die zoektocht loopt niet over
gebaande paden, voorgeschreven door een 'papieren paus' (een manier waarop
veel gelovigen geneigd zijn de bijbel te gebruiken), maar wordt gekenmerkt
door wat Zegveld omschrijft als 'het ongebaande'. Dat vereist dat de zoekende
mens bereid en in staat is zich los te maken van dogmatisme en voorschriften
en de bijbel ook te lezen als een boek met verhalen van mensen die, net
als wij, zichzelf willen verwerkelijken en antwoorden willen vinden op
vragen die bijdragen aan hun menszijn en vooral hun menswording.
André Zegveld biedt in die context een frisse en verrassende zienswijze
op soms overbekende bijbelverhalen aan, die voor veel mensen, grootgebracht
met een benauwend en beangstigend godsbeeld, als hoogst bevrijdend over
zal komen.
Zegvelds gedachtengoed is niet nieuw. En hoewel hij in de literatuuropgave
niet verwijst naar de 13de eeuwse mysticus meester Eckhart zijn sommige
ideeën al in diens preken terug te vinden, o.a. in een preek over
'Menswording. Over vrijheid en leven zonder waarom', en het boek 'Van God
houden als van niemand'.
Persoonlijk speelde tijdens de lezing van dit waardevolle en inspirerende
boek voortdurend een uitspraak van Multatuli door mijn hoofd: 'De roeping
van de mens is mens te zijn'. Tenslotte laat de essentie van wat André
Zegveld betoogt zich misschien het beste illustreren met een voorbeeld
uit de 'Chassidische vertellingen' van Martin Buber. Rabbi Sussja van Hanipol
zei vlak voor zijn dood: 'In de komende wereld zal men mij niet vragen:
Waarom ben je Mozes niet geweest? Ze zullen mij vragen: Waarom ben je Sussja
niet geweest?'
HARRY FLEURKE