Ars moriendi: de vergeten kunst van het sterven


Caspar Govaart/Jan Rolies (red.): Solidariteit met stervenden.
Euthanasie: vragen bij een 'geregelde' kwestie

In principe is euthanasie nog altijd strafbaar voor de wet, in de meest recente politieke discussie omschreven als: 'Euthanasie, nee, tenzij...'. Het 'tenzij' behelst dan de omschrijving van de voorwaarden waaronder euthanasie wel plaats zou mogen vinden en de eisen waaraan moet worden voldaan. Toch blijkt deze opvatting, volgens enkele auteurs van 'Solidariteit met stervenden', regelmatig te worden vertaald als: euthanasie mag.
De in deze bundel opgenomen essays zijn - op twee na die speciaal voor het boek werden geschreven - de verzamelde bijdragen van verschillende sprekers aan een studiedag in 1992 over het onderwerp, bedoeld voor de Unie van Katholieke Bonden van Ouderen.
Bij veel ouderen leeft de vrees dat nu gemakkelijker en eerder (en zonder dat de betreffende persoon het wil) naar het middel van de euthanasie zal worden gegrepen dan voorheen het geval was. Overigens is niet alleen de wetgeving debet aan die angst, ook andere maatschappelijke ontwikkelingen dragen daaraan bij.
Een niet onbelangrijk deel van de stijgende kosten in de gezondheidszorg wordt toegeschreven aan de toenemende vergrijzing. Tegelijk schrijft de gezondheidscultus een jong en gezond en vitaal lijf voor, tenminste in uitstraling. Anders gezegd: gezondheid en jeugd zijn min of meer synoniem geworden.
Inherent aan deze hoogst bedenkelijke gedachtengang is een afnemende waardering voor en verminderde waarde van het ouder worden en de ouderdom. En, om het even scherp te stellen: minder waard en waardeloos liggen dicht bij elkaar en wat waardeloos is, dient te worden geëlimineerd.
Het omgekeerde effect van deze redenering komt evenzeer voor, aldus 'Solidariteit met stervenden'. De gezondheidscultus geeft ouderen zelf het gevoel dat zij niet meer waardevol zijn, geen zinvol leven meer leiden, dat hun leven geen zin meer heeft. Dat is natuurlijk behoorlijk wrang voor mensen die hun hele leven ziektekostenpremies hebben betaald en zich 'schuldig' voelen wanneer ze, omdat het ouder worden nu eenmaal met bepaalde ongemakken gepaard gaat, van die gezondheidszorg gebruik moeten maken.
Weliswaar is de kwestie euthanasie dan geregeld, maar daarmee is het laatste woord nog lang niet gezegd, zo luidt de centrale boodschap van het boek. De auteurs van de bundel stellen stuk voor stuk fundamentele vragen. Achter de vraag om de mogelijkheid tot euthanasie zit niet altijd de wens om de daadwerkelijke toepassing ervan. Vaak is het al een geruststelling voor de patient wanneer hij weet dat de mogelijkheid er is en zal hij minder snel geneigd zijn er een beroep op te doen.
In hoeverre is de toenemende vraag naar euthanasie te relateren aan het feit dat we de 'kunst om te sterven', de 'ars moriendi' zijn verleerd? Het sterven werd een medische zaak en dus verbannen naar het ziekenhuis, waar stervenden op kamertjes alleen en in eenzaamheid hun laatste levensfase doorbrachten. Gelukkig zijn er de laatste jaren in toenemende mate initiatieven ontwikkeld die het sterven weer proberen te brengen op de plaats waar het letterlijk thuishoort: in de eigen omgeving temidden van dierbaren.
In zijn voortreffelijke bijdrage weet de ethicus Jan Rolies aannemelijk te maken dat de toenemende vraag naar en de tolerantie ten opzichte van euthanasie direct iets te maken heeft met de individualisering van de samenleving. Ook het sterven is iets van het individu geworden en niet iets van een persoon die hoort tot een relatie-netwerk, de mens als primair (en dat woord primair is in dit verband van het hoogste belang) een sociaal wezen.
Interessant en op z'n minst verrassend is het artikel van Myriam Steemers-van Winkoop, waarin enkele belangrijke geschriften van de R.K. kerk over het onderwerp aan een nadere beschouwing en interpretatie worden onderworpen. Zoals Steemers het verwoordt (of vertaalt?) is 'het spreken van de kerk' over euthanasie beduidend zorgvuldiger, genuanceerder en humaner dan wel wordt verondersteld en algemeen door de media voorgehouden.
Het kan geen kwaad ook eens een ander geluid te horen. Zo is er in praktisch elke bijdrage, geschreven vanuit zeer verschillende disciplines (een ziekenhuispastor, een huisarts, een filosoof) wel iets te vinden dat op z'n minst tot nadenken stemt, en niet alleen de ouderen tot wie de essays zich in eerste instantie richten.
Een van de moeilijkste vragen in het boek is die naar de rol en betekenis van de arts in het euthanasie-probleem. De arts beschikt over de middelen, dus over de 'macht'. Maar in hoeverre maken de middelen hem ook de geschikte persoon om over deze ethische kwestie een doorslaggevende beslissing te nemen?
Om het even simpel te formuleren: met inachtneming van alle wettelijk geformuleerde voorwaarden en zorgvuldigheidseisen is de toepassing van euthanasie een medische handeling die de arts dus eenvoudigweg heeft uit te voeren. Of iets anders dan het medisch handelen staat voorop (dat andere heeft dan te maken met moraal en geweten) en dan kan de arts niet de beslissingsbevoegdheid hebben.
Huisarts Hans Stevens is in zijn bijdrage duidelijk over de kwestie: een arts heeft op basis van persoonlijke gewetensbezwaren het volste recht om geen euthanasie toe te passen. Maar hij dient dan in voorkomende gevallen en uit solidariteit met de patiënt te zorgen voor een arts die wel bereid is om euthanasie te verrichten.
In enkele bijdragen wordt ook aandacht geschonken aan de rol van de verpleegkundige. Vooral het essay van de socioloog Cas Wouters, die euthanasie in een historisch-sociologisch perspectief zet, gaat hierop in. Vanaf 1970 constateert Wouters een toenemende 'emancipatie van stervenden' in de intramurale gezondheidszorg. Patiënten worden ingelicht over hun naderende dood en er is aandacht voor de emotionele processen. Het moment waarop patiënten (en dus stervenden) meer als gelijke en gelijkwaardig worden behandeld relateert Wouters aan de omslag van verpleegkundigen die niet langer als verlengde arm van de arts maar als die van de patiënt willen worden beschouwd. Maar het probleem van de verpleegkundige, met name in de euthanasiekwestie, is nou juist vaak dat zij in haar professionele handelen nog altijd de verlengde arm van die arts is. Een niet gering deel van haar taken is direct afgeleid van de medische beslissingen die door de arts worden genomen. De arts schrijft voor welke medicatie via het infuus wordt toegediend wanneer euthanasie wordt verricht. Maar de verpleegkundige is degene die de infuusfles aanhangt en verwisselt. Tegelijk is een veelgehoorde klacht van verpleegkundigen in ziekenhuizen dat zij nog veel te weinig worden betrokken in het euthanasiebeleid. Daar zit op z'n minst iets tegenstrijdigs in.
Nog een kritische kanttekening bij Wouters' bijdrage. Hij schetst de ontwikkelingen over het veranderende denken inzake de relatie tussen hulpverlener en patiënt aan de hand van verschillende citaten uit het Tijdschrift voor Ziekenverpleging, met name uit de periode 1955-1970. Uit de citaten en de bron ervan zou kunnen worden afgeleid dat met name de verpleegkundige beroepsgroep een enorme ontwikkeling heeft doorgemaakt die een grote bijdrage leverde aan de emancipatie van de patiënt. De opgenomen citaten worden uitsluitend verantwoord met een verwijzing naar de betreffende TvZ. Maar 70 tot 80 procent van de artikelen in die periode werd geschreven door artsen die de verpleging vertelden hoe het zat of tenminst zou moeten zitten met hun vak. Dat lijkt minder relevant in dit kader maar is van wezenlijk belang voor een goede interpretatie van de aangehaalde citaten. Deze detailkritiek doet echter niets af aan de waardevolle bijdrage die het boek als geheel levert aan de nog lang niet afgesloten discussie over euthanasie: vanwege de broodnodige zorgvuldigheid en nuancering aanbevolen voor zowel tegenstanders als voorstanders van een verdergaande liberalisering.

HARRY FLEURKE


©St. NoPapers

Terug naar overzicht