Hans Achterhuis (red.): 'Deugt de ethiek?
Medische, milieu- en bedrijfsethiek tussen trend en traditie'
Wie zich afvraagt of de ethiek deugt, dient zich allereerst te beraden op de vraag wat ethiek is. Iedereen weet dat ethiek met normen en waarden te maken heeft, maar: wiens en welke normen en waarden? De tijd ligt achter ons dat instituties als kerk en staat 'de norm' bepaalden en de burger of gelovige gehoorzaam volgden. De invloed van niet-westerse culturen op de westerse samenleving heeft duidelijk gemaakt hoe cultuurgebonden de vaak als universeel beschouwde en gehanteerde normen en waarden feitelijk zijn. De voortschrijdende secularisatie en individualisering van het maatschappelijk leven hebben ons doen beseffen dat veel minder vanzelfsprekend is dan we lange tijd dachten of vermoedden. Alleen al daarom is de vraag naar de ethiek - als een alles omvattend systeem van normen en waarden of een nauwkeurig in definities te vatten wetenschap - niet meer te beantwoorden.
Ethiek houdt zich bezig met de moraal en alle bijdragen in deze bundel,
die voortgekomen is uit een serie lezingen onder auspiciën van de
Thomas More Academie, opteren in min of meerder mate voor een van de twee
'hoofdopvattingen' omtrent de moraal: de 'smalle' versus de 'brede' moraal.
De smalle moraal (het woord smal doet dat al vermoeden) lijkt een vrij
minimalistische opvatting en beperkt zich tot een visie over hoe ik mij
in het verkeer met anderen dien te gedragen: ik mag de ander niet schaden
en moet zijn autonomie respecteren.
De brede moraal probeert aan te geven wat het leven in moreel opzicht de
moeite waard maakt: wat zijn nastrevenswaardige doelen om moreel gesproken
van een 'geslaagd leven' te kunnen spreken?
Voor beide opvattingen blijkt iets te zeggen, zoals ook aan beide de nodige
bezwaren kleven. De deelnemende auteurs komen er in hun bijdragen niet
goed uit, waarschijnlijk deels omdat ze zich op basis van een bepaalde
keuze voornamelijk bezighouden met het terrein van de toegepaste ethiek:
het ethische handelen in de gezondheidszorg, het milieu en in het bedrijfsleven.
En omdat nergens in de hele bundel een bevredigend en afdoend antwoord
is te vinden op de vraag die aan alle andere vooraf dient te gaan: waar
moet de ethiek zich mee bezig houden en op welke wijze dient (hoort) de
ethicus te opereren, dreigt de lezer al na kennisname van enkele bijdragen
door de morele bomen het bos van de ethiek niet meer te zien. Dat lijkt
des te vreemder in dit huidige tijdsgewricht waar geen enkel serieus probleem
het meer lijkt te kunnen stellen zonder de deskundige bijdrage van een
ethicus die de morele zijde van het aan de orde zijnde vraagstuk belicht.
De ethicus kan zich met zijn/haar bijdrage aan ongeacht welke discussie
op twee manieren opstellen: als degene die vanuit de eigen deskundigheid
alle in moreel opzicht 'goede' en 'kwade' mogelijkheden op een rijtje zet
om een afgewogen besluit mogelijk te maken; of als de autoriteit die gezaghebbend
spreekt over 'wat goed is voor een mens'. In het algemeen zal men overigens
eerder geconfronteerd worden met diverse mengvormen van beide dan dat er
sprake is van een extreme scheiding der geesten.
Het aardige van de bijdragen is dat de auteurs over een en hetzelfde onderdeel
van de ethiek met elkaar in discussie gaan en verschillende mogelijkheden
belichten om een probleem te benaderen.
Voelbaar is de worsteling met de beperkingen van de toegepaste ethiek die
immers direct dient in te spelen op nieuwe en veranderende omstandigheden
die een voortdurende herbezinning op eerdere opvattin- gen noodzakelijk
maken. Grondregels ontbreken of zijn niet meer toereikend om, bv als gevolg
van nieuwe technologische of sociale ontwikkelingen, zonder meer toegepast
te worden op die nieuwe situaties.
Met name Jan Rolies maakt in zijn referaat over de gezondheidszorg schrijnend
duidelijk hoe machteloos de (toegepaste) ethiek is om een adequate, zinvolle
en (desnoods semi-)permanente ondersteuning te geven aan de morele discussies
over de veranderingen die zich voordoen. En dan heb ik nog niets opgemerkt
over ingewikkelde vraagstukken die in de andere lezingen worden opgeroepen:
of de ethiek bijvoorbeeld niet geschikt is als instrument om op humane
wijze belangentegenstrijdigheden en de daaruit voortvloeiende conflicten
op te lossen en, in het verlengde daarvan, of ethiek in de toekomst vooral
niet praktisch moet zijn en/of blijven: een zogenaamde utiliteits-ethiek.
Dat die vragen juist opkomen in dit boek, waar immers in de eerste plaats
wordt nagedacht over een praktisch bruikbare moraal, is niet zo verwonderlijk.
In een samenleving die alsmaar verzakelijkt en waar de eerste vraag altijd
schijnt te moeten zijn: wat kost het en wat levert het op? kan het niet
uitblijven dat die vraag ook aan de ethiek en de moraal wordt gesteld,
hoe 'onethisch' dat ook moge zijn of schijnen. Maar verontrustend is het
wel.
Alleen al daarom zou 'Deugt de ethiek?' in brede kring aandacht moeten
krijgen, besproken en desgewenst weersproken moeten worden. En hoewel praktisch
elke auteur die een bijdrage aan de bundel leverde de vraag uit de titel
bevestigend meende te moeten en kunnen beantwoorden (zij het hier en daar
met het nodige voorbehoud), persoonlijk blijf ik na lezing het antwoord
liever nog even schuldig.
HARRY FLEURKE