Voor minister Jan Pronk van ontwikkelingssamenwerking (OS) heeft
de twintigste eeuw eigenlijk slechts vijfenzeventig jaar geduurd, namelijk
van het begin van de Eerste Wereldoorlog in 1914 tot het einde van de Koude
Oorlog in 1989, het jaar dat Pronk weer aantrad als minister van OS na
een eerder ministerschap (ook van OS) in het kabinet Den Uyl.
De periode voor 1914 vormt in zijn visie een uitloper van de negentiende
eeuw en momenteel bevinden we ons in een transitieperiode tot de eenentwintigste
eeuw.
Werd de beleidsnota 'Een wereld van verschil' uit 1990 nog gekenmerkt door
een zeker optimisme over de nieuwe wereldorde, in de nota 'Een wereld in
geschil' uit 1993 is de toon zorgelijker. De wereld heeft de optimistische
stemming, de euforie die er na de val van de muur heerste, dan ook binnen
korte tijd keihard gelogenstraft.
Nationalisme, vreemdelingenhaat en etnische conflicten grijpen steeds meer
om zich heen. Na bezoeken van Pronk aan onder meer Somalië en voormalig
Joegoslavië, was het afgelopen week de beurt aan een volgende brandhaard:
Ruanda. Waarmee hij zich een 'doener' toont, iemand die zich persoonlijk
op de hoogte wil stellen van de catastrofes in het veld.
En Pronk is zeker ook een denker, iemand die zijn beleid bouwt op
een stevig theoretisch (politiek-economisch) fundament.
'De Kritische Grens' is een selectie van publikaties die hij de afgelopen
tien jaar heeft geschreven.
In de zeer lezenswaardige essays gaat Pronk in op de internationale ontwikkelingen
van de jaren tachtig en negentig, afgezet tegen de ontwikkelingen in de
decennia daarvoor.
Voor het Westen laten die zich in het kort chronologisch samenvatten als:
de crisis van de jaren dertig, het (zij het late) Keynesiaanse antwoord
daarop, de jaren veertig van de akkoorden van Bretton Woods (die erop gericht
waren in de toekomst een crisis zoals die van de jaren dertig te voorkomen),
de jaren van wederopbouw, toenemende welvaart en nivellering, de invloed
van planning van de jaren zeventig a la Den Uyls democratisch socialisme
tot het 'neorealisme' van de jaren tachtig en negentig. Steeds meer komt
de verzorgingsstaat onder druk te staan en het regeringsbeleid in dienst
van 'de markt'. In de jaren tachtig heette dat in de VS Reagonomics, in
Groot-Brittannië Thatcherisme, bij ons viel de term No Nonsens.
Het Zuiden zag zich na de dekolonisatie geconfronteerd met staatkundige
onafhankelijkheid, maar met een toenemende economische afhankelijkheid
en (relatieve) achterstand t.o.v. de rijke landen. Die bleven in de relaties
met de voormalige koloniën de (economisch en politiek) oppermachtige
partij die in de vorm van ontwikkelingssamenwerking slechts mondjesmaat
iets terugdeed.
Die samenwerking veranderde in grote lijnen wel van karakter: de jaren
vijftig stonden in het teken van de technische hulp, de jaren zestig van
'trade, not aid', in de jaren zeventig weerklonk de (niet ingewilligde)
roep om een nieuwe internationale economische orde (NIEO) en in de jaren
tachtig bepaalden aanpassingen in IMF stijl het beeld.
Pronks voorkeur ligt, afgaande op de bijdragen in 'De Kritische Grens',
nog altijd bij de structurele veranderingen in de relaties tussen Noord
en Zuid zoals destijds met de NIEO bepleit.
De essays in 'De Kritische Grens' ademen grosso modo dan ook de geest van
het werk van kritische ontwikkelingseconomen uit de jaren zestig en zeventig
als de Latijnsamerikaanse 'dependencialistas' en (overigens door Pronk
niet met name genoemde) mensen als Samir Amin, Andre Gundar Frank of John
Friedman.
Er is sprake van een structureel dualisme, tussen het centrum en de periferie.
Weliswaar is er sprake interdependentie, maar de (economische en politieke)
machtsverhoudingen zijn ongelijk. Deze tweedeling is er op mondiaal tussen
Noord (centrum) en Zuid (periferie), maar ook binnen de rijke landen en
binnen de ontwikkelingslanden zelf is er sprake van een centrum - periferie
verhouding.
In Bombay vind je een rijke elite naast een leger slumbewoners, maar in
New York lopen evengoed tienduizenden daklozen rond en zijn talloze kinderen
ondervoed. In Nederland liggen de verhoudingen wellicht wat minder scherp,
maar ook hier is - en daar laat Pronk geen misverstand over bestaan - sprake
van een toenemende tweedeling in de maatschappij, enerzijds de werkenden,
de hoger opgeleiden met goede perspectieven en aan de andere kant de (langdurig)
werklozen, AOW-ers, allochtonen, illegalen etc.
Het centrum in de rijke landen heeft in toenemende mate meer op met het
centrum in het Zuiden (en vice versa) dan met de eigen onderklasse. Voor
de massaal aangehangen neorealistische aanbod-economie (supply-economics
met de nadruk op efficiency en kostenbeheersing) biedt het centrum (in
Noord en Zuid) op mondiaal niveau kennelijk nog marktpotentieel genoeg.
De onderklasses worden allengs niet eens meer 'uitgebuit', maar 'uitgesloten'.
Zij hebben geen toegang meer tot de markt, vallen buiten de maatschappij
waarin ze leven. De arme boer uit Nepal is natuurlijk nog veel slechter
af dan de langdurig werkloze bijstandstrekker hier, maar zo stelt Pronk,
armoede is behalve een absoluut vooral ook een relatief, sociaal begrip.
De essays zijn voor een deel geschreven gedurende de laatste kabinetsperiode,
maar voor een deel ook in de periode daarvoor toen zijn PvdA in de oppositie
zat. Desondanks loopt er een consistente lijn door de opeenvolgende beschouwingen.
Ook in de essays die hij heeft geschreven als minister van een centrum-links
kabinet dat in toenemende mate onder druk kwam te staan van de (huidige)
economische recessie, toont hij zich nergens 'bekeerd' tot het neorealisme
dat ook de PvdA toch steeds meer in de greep lijkt te hebben.
De praktijk van de afgelopen vier jaar leert dat het budget voor OS steeds
meer onder druk is komen te staan door de veranderde verhoudingen in de
wereld. Aan zogenaamde 'zuivere ontwikkelingshulp' gaven we jarenlang 0.9%
van het Bruto Nationaal Produkt uit. Vervuiling van het OS-budget door
onder meer uitgaven voor VN- vredesoperaties heeft er toe geleid dat -
wrang genoeg - uitgerekend onder Pronks ministerschap dat percentage is
gedaald tot 0.78%. Theorie en praktijk blijken helaas dus zeer verschillend.
Het is wachten tot een volgende 'culturele omslag', namelijk van neorealisme
naar bijvoorbeeld meer gemeenschapszin in democratisch-socialistische traditie
en (internationale) solidariteit. Op korte termijn is zo'n omslag volgens
de auteur echter niet waarschijnlijk.
HENK BOON