Eco, Umberto

LESSEN VOOR LEZERS


Umberto Eco: 'Zes wandelingen door fictieve bossen'

Drie jaar geleden verscheen een hard-boiled detective van Dirkje Kuyk 'De NV Dopiflex'. Het boek heeft voor een groot deel de stad Utrecht als decor, compleet met bekende en enkele minder bekende straatnamen. De Maliebaan is wel een van de bekendste. Kuyk situeert daar een pand waar zich duistere praktijken afspelen, maar ik was verrast toen zij het huisnummer van dat pand noemde: 110. Ik zag twee mogelijkheden:

1. De schrijfster had een bestaand pand als model gekozen. Dat was zeer wel mogelijk, al leek het me niet waarschijnlijk, omdat de bewoners, dan wel gebruikers van het 'model-pand' zich ongetwijfeld liever niet geassocieerd zagen met de door Kuyk beschreven activiteiten. Bovendien leek me een dergelijke expliciete locatie in strijd met de ongeschreven wetten van de fictie.
2. Er bestond geen nummer 110.

Mijn nieuwsgierigheid was gewekt en omdat ik op de fiets binnen vijf minuten bij de Maliebaan ben besloot ik poolshoogte te gaan nemen. Mogelijkheid 2. bleek te kloppen: de nummering aan de 'even zijde' eindigt bij 104.

Het bovenstaande is een van de thema's die uitvoerig door Eco belicht worden in 'Zes wandelingen door fictieve bossen', de neerslag van de Charles Eliot Norton-lezingen die de schrijver vorig jaar hield te Harvard. Deze lezingen over literatuur mogen zich verheugen in een lange traditie en Eco bevindt zich in het gezelschap van illustere voorgangers als Italo Calvino en Borges.

Centraal in Eco's lezingen staan de van hem bekende thema's over de betekenis van de tekst, in dit geval voornamelijk verhalende (narratieve) teksten. In tegenstelling tot een voor veel lezers minder toegankelijk boek over hetzelfde thema als 'De grenzen van de interpretatie' munt 'Zes fictieve wandelingen...' uit door een heldere betoogtrant, zonder wetenschappelijke duurwoorderij.

Het lijkt Eco, met zijn fabelachtige kennis van de wereldliteratuur, geen enkele moeite te kosten om zijn betoog met voorbeelden uit belangrijke literaire werken te illustreren en de lezer die bereid is de auteur te volgen wandelt dan ook met zevenmijlslaarzen van het ene naar het andere literaire meesterwerk. Maar waar het de schrijver vooral om lijkt te doen is de lezer te laten zien hoeveel meer plezier er aan een (hoofdzakelijk fictieve) tekst te beleven valt dan alleen het verhaal.

Hoe zit de tekst in elkaar, hoe heeft de auteur iets geschreven en waarom heeft hij het zo en niet anders gedaan? Hoe gaat de auteur van een verzonnen wereld om met de werkelijkheid: met tijd, maar ook met plaatsbeschrijvingen bijvoorbeeld? Wat verwacht de auteur van een lezer en hoever kan hij gaan voor de lezer, wegens gebrek aan het realiteitsgehalte van het verhaal, afhaakt? En hoeveel vertrouwen heeft de auteur in zijn lezer?

Eco illustreert dit laatste o.a. met een voorbeeld uit een roman, waarin een paard een rol speelt zonder dat het dier genoemd wordt.Toch zal, in de context van het verhaal, geen lezer dat gemist hebben (tot Eco er op wees uiteraard). Ook beschrijft Eco enkele humoristische voorbeelden (in 'Zes fictieve wandelingen...' valt veel te lachen) over hoe lezers met zijn eigen werk en met name met zijn tweede grote roman 'De slinger van Foucault' omgingen. Zo beschrijft hij een nachtelijke tocht door Parijs, die door een lezer helemaal op historische 'waarheid' werd nagetrokken. Deze lezer ontdekte dat in de betreffende nacht in de buurt waar de nachtelijke wandelaar volgens de beschrijving liep een brand had plaatsgevonden en hij verwonderde zich er in een brief aan Eco over, dat de auteur die brand niet genoemd had. Het was bijna onmogelijk dat de wandelaar die brand niet had opgemerkt!

Overigens doet Eco hetzelfde met het stratenplan zoals Dumas dat weergeeft in 'De drie musketiers' en ook Dumas heeft, zo blijkt, niet een echt 'waarheidsgetrouw' stratenplan van Parijs geschetst.

Uiteindelijk, lijkt Eco te willen zeggen, gaat het niet om een beschrijving van de werkelijkheid in fictie, maar om de vraag hoe ver de schrijver kan gaan en de lezer bereid is te gaan om de fictie als werkelijkheid te accepteren . Acceptatie wel te verstaan voor zover het het boek, het verhaal, de literatuur betreft. Gevaarlijk wordt het wanneer fictie voor waarheid en de literatuur voor het leven wordt versleten.

In Eco's laatste lezing in het boek 'Fictionele protocollen' weet de auteur aannemelijk te maken dat de jodenvervolging in de tweede wereldoorlog het indirecte gevolg was van het overschrijden van die grenzen: het geloven in een werkelijkheid die ooit, eeuwen eerder, begon als een tekst, een fictieve tekst.

'Zes wandelingen door fictieve bossen' is een briljante, flonkerende en erudiete tekst voor elke lezer die nog meer plezier uit het lezen wil halen.

HARRY FLEURKE


'Zes wandelingen door fictieve bossen'
De Charles Eliot Norton-lezingen 1993
Umberto Eco
Uitg. Bert Bakker - Amsterdam
ISBN 90 351 1358 6
f. 29,90

© St. NoPapers

Terug naar overzicht